Gedachten over festivals

Onderstaande lezing gaf ik in 2007 tijdens festival de Wintertuin. Er is sindsdien veel veranderd, maar opvallend veel ook niet. Voor de compleetheid van mijn blog en omdat de discussie over de positie van festivals weer actueel is, vandaag deze post.

“Graag dank ik de organisatoren van vanmiddag voor uitnodiging.

De bedoeling van deze middag is om op informele wijze met elkaar te discussiëren over de functie van culturele festivals in Oost Nederland, de vraag waarin festivals zich kunnen onderscheiden, waar de kracht van de individuele festivals ligt en de vraag hoe je plannen concretiseert en ideeën vorm geeft. Het doel is om uiteindelijk met een slotverklaring te komen die hopelijk van invloed zal zijn op de nieuwe beleidsperiode.

We praten met enkele gasten, waarna we in werkgroepen uiteen zullen gaan.

Ik ben gevraagd om een inleiding te verzorgen naar aanleiding van een artikel van mijn hand uit 2003, dat u kunt lezen in de syllabus. Ik heb het nog eens doorgelezen en tot mijn opluchting is het verhaal nog altijd redelijk actueel, hoewel ik tegenwoordig wat zonniger in het leven sta dan vier jaren geleden.

Ik wil graag een paar gedachteflarden met u delen om de discussie wat voeding te geven en het fenomeen festival eens nader te bekijken. Want in de loop der jaren ben ik dit fenomeen steeds losser van de inhoud gaan bekijken. Ik voel mij intussen meer festivalloog dan bijvoorbeeld theaterprogrammeur.

Niet heel lang geleden werd ik gebeld door een ambtenaar van een bosrijke gemeente in het midden van het land. De gemeente wilde graag een jaarlijks terugkerend festival organiseren. Of ik een idee had wat zoiets zou gaan kosten. Natuurlijk was mijn tegenvraag wat voor festival de gemeente voor ogen had. Na enig heen en weer gebabbel kwam het hoge woord er uit: men wilde Oerol. Maar dan in het bos. Ik stelde voor om ze meteen in contact te brengen met Joop Mulder, oprichter en directeur van het betreffende festival op Terschelling. Tegelijkertijd vroeg ik me hardop af waarom men een tweede Oerol wilde. Waarom zou je zo’n uniek evenement, dat bovendien zo verbonden is aan het eiland en haar bewoners, willen kopiëren? Dat is bij voorbaat al een uitzichtloos streven. Toen ik een indicatie gaf van het budget dat een beetje festival van die omvang vereist, schrok de beller zich een hoedje. Hoe goed mensen het ook bedoelen: er zijn werkelijk nog velen die geloven dat acteurs voor een boekenbon naar Jipsingboermussel komen en daar nog blij mee mogen zijn ook.

Op zich is het toe te juichen dat een gemeente de organisatie van een festival ambieert. Om begrijpelijke redenen waren ‘festivals’ tijdlang het gedoodverfde middel om een breed publiek voor kunst te interesseren en het culturele imago van stad of dorp wat op te vijzelen. Maar bovenal kunnen festivals een belangrijke impuls geven aan de locale economie, zie Oerol of de Edinburgh fringe.

De aantrekkingskracht van een festival wordt grotendeels bepaald door de hedonistische feestelijkheid die het woord ademt. ‘Festival’ klinkt als iets avontuurlijks, een happening waar je ‘on the blind‘ heen kunt om je te vermaken. Daarbij zijn de beste festivals de gedroomde vrijplaatsen van de kunst. Hier kan alles wat er binnen de geïnstitutionaliseerde instellingen niet meer kan. Een festival als Lowlands, van origine een popfestival, maakt volgens het NRC in de zomer van 2004 zelfs school als vrijhaven voor de kunst.

Het begrip festival laat zich ondertussen steeds lastiger definiëren omdat er onderhand festivals in oneindig veel variaties bestaan. Festivals zijn niet langer per definitie gebundelde presentaties binnen een bepaald tijdsbestek met een al dan niet feestelijk tintje. Er bestaan jaarlijkse, twee, drie of vierjaarlijkse festivals. Festivals die een avond, dag, tien dagen of een maand duren. Festivals met een of vijftienhonderd voorstellingen. Met of zonder festivalcentrum. Er zijn festivals die op één locatie, in een dorp, stad, provincie of in meerdere landen plaatsvinden. Er zijn zelfs festivals die het hele jaar duren met slechts zo nu en dan een voorstelling, performance of debat op een willekeurige avond op steeds een andere locatie. Het enige dat naar mijn weten nog niet bestaat is een puur virtueel festival.

Het ideale festival is amorf, vormloos. Zolang het zich niets gelegen laat liggen aan plaats, tijd, tradities of de verwachtingen van pers en publiek, is er geen platform denkbaar dat beter weet in te spelen op het voortdurende proces van verandering in de kunst dan een festival.

De meest interessante ontwikkelingen gebeuren momenteel, zoals ik al in het artikel stelde, binnen de festivals. Ik kan u onthullen dat de jury 2007 – 2008 van het Theaterfestival van Nederland en Vlaanderen het meest enthousiast is over hetgeen er buiten de schouwburgen en vlakke vloer theaters gebeurt.

Het mooie van een festival kan zijn dat het een eigen ziel ontwikkelt. Dat het publiek komt voor het festival en het gevoel dat daar bij hoort, los van de inhoud.
Oerol is zo’n festival, maar ook de Parade. Die festival beschikken over een eigen geest; het publiek komt op het festival af, waardoor het de kans heeft om nieuwe dingen te tonen.

Ik vind dat die festivals de verantwoordelijkheid nemen om nieuwe dingen te laten zien. Men moet durven om verwachtingen niet in te lossen.
Een goed festival zoekt naar contrasten binnen de eigen programmering en toont die ook.

Toch is de ‘festivalformule’, voor zover je daar nog van kunt spreken, geen garantie voor succes. De innerlijke motivatie, passie en geestdrift van een of meerdere personen moet altijd ten grondslag liggen aan het ontstaan van een festival. Festivals die van achter het bureau bedacht zijn uit het oogpunt van citymarketing of ter promotie van de plaatselijke horeca behoren zelden tot de interessante blijvertjes met een meer dan lokale uitstraling. Achter interessante festivals gaan meestal interessante ideeën of persoonlijkheden schuil. De beminnelijke Vallejo Gantner, de voormalige directeur van het Dublin Fringe Festival, waarschuwde in een discussie over de rol van de festivals voor ‘egoshows’. Dat moet een festival dat ten dienste staat van de kunst uiteraard niet zijn. Wat het festival bij voorkeur wel moet zijn is ‘content-driven’, zoals de directeur van theater en crossover festival Noorderzon Mark Yeoman het zegt.

Inhoud en noodzaak worden als het goed is door de festivaldirecteur bepaald en gevoeld. Jammer genoeg willen de overheden dikwijls zelf bepalen wat noodzakelijk is. Men creëert dus potjes voor theater in de wijken, community theatre met amateurs, kunst voor allochtonen, uitwisselingen met Oost-Europa, projecten met jongeren etc. Voortdurend wordt van bovenaf het vingertje gewezen in de richting die men op dat moment wenselijk acht. Sterker; de overheid bedenkt bijvoorbeeld welke landen er prioriteit hebben en welke niet. Als de autoriteiten vinden dat er meer samengewerkt moet worden tussen culturele instellingen zet men dat desnoods doodleuk in de subsidiebepalingen.

Opportunistisch als culturele organisaties uit pure noodzaak zijn hobbelen deze keurig achter de centen aan en wordt als het moet het programma aangepast. Heeft Burundi prioriteit? Vooruit, dan boeken we een gezelschap uit Burundi. Of er een artistiek inhoudelijke reden is om ‘iets’ met Burundi te doen is even niet de vraag. Van dit soort keuzes hebben festivalorganisatoren en programmeurs achtera bijna altijd spijt. Keuzes die door externe factoren worden ingegeven zijn immers zelden de juiste.

De populariteit van de festivalformule brengt nog een ander gevaar met zich mee; namelijk de kans dat festivals steeds meer op elkaar gaan lijken. Uit de meeste subsidieaanvragen blijkt nauwelijks waarin een nieuw festival zich onderscheidt van andere bestaande initiatieven. Niet zelden blijven plannen hangen in een zoveelste variant op een straattheaterfestival ‘voor een zo breed mogelijk publiek’ waar de leukigheid van af straalt. Imitatie Oerollen en Parades zijn niet van de lucht. Van de landelijke of internationale importantie is iedere aanvrager even overtuigd, terwijl Nederland uiteindelijk maar vijf of zes zomerfestivals met een echt landelijke betekenis kent.

Die zomerfestivals zitten voor wat hun onderscheidend vermogen betreft met een voortdurend terugkerend dilemma. Men hecht sterk aan samenwerking en onderlinge afstemming en biedt theatermakers vanzelfsprekend graag de kans om een tournee langs de zomerfestivals te maken. Tegelijkertijd willen noch de festivaldirecties zelf noch de financiers dat de programmering van de verschillende festivals te veel op elkaar gaat lijken. Ze zijn dus allemaal op zoek naar iets unieks, maar degene die een ‘ontdekking’ wegsnoept bij een ander of aan de haal gaat met een landelijke première valt tijdelijk bij zijn collega’s in ongenade. Hoewel de grote zomerfestivals feitelijk geen concurrentie van elkaar te duchten hebben, zal er inhoudelijk dan ook altijd iets van competitie zijn. Om te voorkomen dat er meer van hetzelfde op de festivalmarkt verschijnt, zouden nieuwe initiatieven zich kunnen afvragen wat er nog niet is, wat het festival noodzakelijk maakt en hoe het zich positioneert. Brengt het jong of gerenommeerd aanbod? Klein of grootschalig? Toegankelijk of experimenteel? Nationaal of internationaal? Welke disciplines komen er aan bod?

Zodra er op dergelijke vragen heldere antwoorden worden geformuleerd en het aanbod wordt zorgvuldig op elkaar afgestemd dan kunnen er vele festivals naast elkaar bestaan. Het probleem is echter dat vanuit de neiging niets uit te willen sluiten er dikwijls geen duidelijke keuzes worden gemaakt en men uiteindelijk ‘van alles wat voor iedereen’ presenteert.

Van toepassing is hier de opmerking van Letty Ranshuyzen in haar lezing dat de meest succesvolle festivals een niche in de markt zoeken en om te beginnen een heldere missie formuleren, waar het vaak aan lijkt te ontbreken.

Beleidsmakers die toch een festival in het leven willen roepen ter promotie van hun stad of provincie zouden zich meer moeten realiseren dat er wel een heel goede reden moet zijn om naar dit festival te gaan wil het publiek er voor in de trein of auto stappen. Helderheid over het unique selling point van de eigen stad of streek in combinatie met het aantrekken van inspirerende persoonlijkheden met beangstigend verontrustende artistieke denkbeelden (en dus niet de goedwillende enthousiasteling die eens per jaar nog wel eens de schildersezel uit wil vouwen) en ruimhartige medewerking van de instanties aan het verwezenlijken van rare ideeën lijkt een goede start maar is helaas veelvuldig de grote ver van mijn bed show. Bij gebrek aan echte durf ligt steeds de dreiging van verambtelijking van festivals op de loer.

Met breed geprogrammeerd vertier is overigens niets mis. Elk cultureel feestje is een zegen voor de koude kleigrond van de lage landen. Maar verwacht niet dat er voor ‘Castricum Cultureel’ landelijke aandacht, geld, waardering en internationaal aanzien te verwerven valt. Enige pretentieloze bescheidenheid is hier op zijn plaats.

Een kenmerk van menig festival is dat er met relatief weinig middelen veel wordt bereikt. De overhead is dankzij de inzet van vele vrijwilligers en niet zelden de persoonlijke financiële offers van de organisatoren spectaculair laag.

Het blijft echter onzinnig dat de grote festivals moeten leven van incidentele middelen terwijl de activiteit structureel is. Een festival als Oerol dat intussen ruim twee decennia bestaat en als een van de in financiële zin hoogst gewaardeerde zomerfestivals in het kunstenplan is opgenomen, is nog steeds de meeste tijd kwijt aan het verzamelen van extra geld om de begroting rond te krijgen. En dat terwijl Oerol voor Terschelling een economische factor van belang is, zo zeer zelfs dat 15 % van de jaaromzet op Terschelling in tien dagen Oerol wordt gehaald. Toch lijkt het er op dat maar een festival tot basisvoorziening gaat worden verheven, namelijk het Holland Festival.

Kern van het probleem is dat structurele activiteiten, in dit geval festivals, gesubsidieerd of niet, te veel afhankelijk zijn van incidentele middelen en van kwetsbare inkomstenbronnen.

Deze adhoc financiering is funest. Veel festivals weten pas enkele maanden, soms zelfs pas enkele weken voor de aftrap waar ze financieel aan toe zijn. De directeur poert met de wijsvinger bezorgd in het centenbakje terwijl hij of zij eigenlijk de wereld af zou moeten struinen naar iets moois. Er is onder festivals een dringende behoefte aan een stevige basisfinanciering over een langere termijn.
Daarbij komt het succes van een festival niet in een keer. De praktijk leert dat een festival drie, vier en misschien wel tien jaren nodig om zich te ontwikkelen en iets op te bouwen met makers en publiek. Tenslotte is het van belang dat het festival op een of andere manier geworteld is de in de locale gemeenschap, door bijvoorbeeld inwoners of particulier artistiek initiatief bij het festival te betrekken. Een festival stuwt de kwaliteit van lokale kunstinitiatieven niet zelden tot grote hoogte op, al is het alleen maar vanwege het feit dat een goed voorbeeld goed doet volgen.

Misschien komt mijn passie voor festivals voort uit het feit dat ik mijn eigen hoogtepunten op theatergebied meestal op festivals beleefde. Voorstellingen als het miraculeuze Peer Gynt van regisseur Jos Thie in de duinen van Terschelling of het betoverende labyrint Oraculos van het Columbiaanse Teatro de Los Sentidos tijdens het Holland Festival 2001, staan nog altijd op mijn netvlies gebrand. Ik ben dol op festivals vanwege hun grote flexibiliteit, de directe communicatie en confrontatie met een nieuw en vaak groot publiek en de creatieve energie die het evenement teweeg brengt. Ik ben altijd weer verbaasd als ik zie wat je met die positieve, creatieve energie kunt doen. Hele steden kun je er mee op de kop zetten. Regelmatig heb ik gezien hoe de energie van een enkele persoon in principe genoeg is om een stad te laten vibreren van artistieke opwinding. Een festival is daarvoor de spanningsgeleider bij uitstek. Of zoals iemand eens zei; ‘Een festival stelt je in staat om een periode de onbetwiste culturele burgemeester van een stad te zijn’.

Het mooie van festivals is dat je er gemakkelijk mee op kunt houden. Dat geldt bijvoorbeeld niet voor een schouwburg. Die breek je niet zomaar af. Festivals tegen wil en dank in stand houden heeft geen enkele zin. Het is bovendien ongezond conservatief. Soms heeft een festival zijn functie of kracht verloren en is het sterker om met een knal te eindigen dan een langzame dood te sterven. Het geld kan wellicht beter worden besteed aan een nieuwe vitale beweging.

Maar dat wilt u vanmiddag nog niet horen.

BoBD a noche - foto Sabine van Erkel
Festival De Parade in Barcelona. Foto: Sabine van Erkel