‘Zo, heb je nou je zin?’. Bericht uit de periode Fortuyn

Dit blog schreef ik in 2004. Ik publiceerde het nooit. Maar nu dus wel. Met een evidente reden.

“Achteraf gezien is het onbegrijpelijk dat de politiek jarenlang haar ogen voor de maatschappelijke werkelijkheid gesloten hield. In de ‘aandachtsgebieden’ of ‘achterstandswijken’ van de grote stad kon je opkomst van Pim Fortuyn bijna voelen. De maatschappelijke onvrede smeulde in de straten van de multiculturele samenleving. De intolerantie groeide zienderogen. Men leefde weliswaar naast elkaar maar in de beslotenheid van de eigen keuken werd hardop geklaagd. Er was maar één man nodig om de onvrede woorden te geven.

Ik werkte ten tijde van de opkomst en ondergang van de Fortuynisten bij het het Utrechtse productiehuis Huis a/d Werf in de 1e Daalsebuurt. De zegeningen van de multiculturele gemeenschap waren in dit aandachtsgebied aan de rand van het Utrechtse centrum op een hand te tellen. Vanuit je veilige loft binnen de grachtengordel lijkt brood halen bij de Turkse bakker, Roti bestellen bij de Surinamer en je nieuwe pak voor een habbekrats laten maken bij de Hindoestaan misschien charmant en exotisch, de ‘autochtone’ Nederlander had er destijds allang tabak van.

Dat de nieuwkomers niet participeerden in het buurtfeest dat was nog tot daar aan toe. Dat men elkaar vaak echt niet begreep was al wat lastiger. Dat ‘Marokkaanse ettertjes’ de boel op stelten zetten en zelfs de wijkagent naar huis stuurden maakte angstig. De coke dealers voor de deur die nog wel eens een pistool tegen het hoofd wilden duwen hadden ongeveer hetzelfde effect. Dat de gemeente overwoog om ook nog eens een dagopvang voor drugsverslaafden in de wijk te plaatsen ging de meeste bewoners te ver. ‘Je weet wat er dan gebeurt’, zei een buurtbewoner doelend op de brand die het honk voor de hangjongeren in de buurt in de as had gelegd. Net als een paar andere bouwsel waar men ‘last van’ had gehad. De buurt was meestal goed in staat om haar eigen boontjes te doppen. De problemen waar men nu dagelijks mee te maken kreeg kon men niet meer eigenhandig de baas.

Maar het ergste was nog wel dat men zich niet serieus genomen voelde terwijl de wijk dag na dag haar oorspronkelijke identiteit verloor. Tegen de zin van de buurtbewoners in werden hele straten gesloopt en panden in gebruik genomen door ‘vreemden’. De bewoners wilden een buurthuis in hun oude basisschool maar kregen met steun van Ivo Opstelten een ‘productiehuis voor de kunsten’. Want, onbekend met juridische procedures delft de bewoner van de oude volksbuurten altijd het onderspit, waar de rijke buurten vol advocaten en gegoede burgerij het verplaatsen van elke lantaarnpaal met gerechtelijke stappen weten te frustreren.

Frontlinie

Aan de frontlinie van de veranderende samenleving, waar de klappen altijd het eerst vallen, daar woont degene met de smalste schouders die de grootste last mag dragen maar die nauwelijks met respect behandeld wordt. Die wordt gekoeioneerd als een klein kind. Tot ver in de jaren zeventig had in deze wijk nog een project gedraaid, waarbij ‘asociale gezinnen’ onder begeleiding van het maatschappelijke werk bij elkaar leefden en ’s morgens niet de deur uit mochten voor de kinderen op luizen en vader op passende kledij waren gecontroleerd. Juist in deze wijken ontstond een begrijpelijke voedingsbodem voor het succes van de Fortuynisten, waarvan bespottelijk genoeg de meeste leiders nog nooit een randstedelijk aandachtgebied van binnen hadden gezien.

Mijn dochter Lisa en ik liepen langs de Jaarbeurs waar een conferentie van de LPF op het punt stond te beginnen. ‘Even kijken’, zei ik nieuwsgierig.

‘Ja doei, je gaat niet schreeuwen hoor’, zei Lisa.

‘Ik zeg niets’, stelde ik haar gerust.

Een van de LPF prominenten, politieman Martin Kievits, struinde opgetogen op Lisa af. ‘Zo meisje, ben jij ook een fan van Pim Fortuyn?’

‘Dat weet ik nog niet’, zei Lisa wijs, ‘Ik mag nog niet stemmen’.

‘Oh’, zei Kievits, even van zijn stuk gebracht. ‘Krijg je toch een mooie pen van me’. Hij aaide Lisa over de blonde bol en overhandigde haar een geel blauwe Pim Fortuyn pen.

‘Wel een aardige man’, zei Lisa toen Kievits terug de Jaarbeurs in was gehold om de troepen toe te spreken.

Op een of andere manier moest ik er erg om lachen. Lisa vond me stom.

De avond dat Pim Fortuyn werd vermoord was ik op zoek naar oude buttons. Ik was net van plan om een ‘Pim, nee bedankt’-button te maken toen de zakelijk leider belde met de mededeling dat Pim Fortuyn was omgebracht in het mediapark. Behalve ontzet voelde ik me de hele avond schuldig. Dat werd nog erger toen de sigarenboer uit de wijk me de volgende dag al uit de verte toeriep; ‘Zo, heb je nou je zin?’.

Soap

Nadat de grootste emoties over de dood van Fortuyn waren weggeëbd raakten de bewoners van deze volksbuurt er van overtuigd dat ze voor de zoveelste keer door de politiek besodemieterd waren en dat de vechtende meute erfgenamen rond Matt Herben al even erg was als zittende Haagse maffia. Terwijl ik me nog hardop druk liep te maken over de dagelijkse LPF soap stelde de sigarenboer me gerust; ‘Ach jochie, die helpen zichzelf wel om zeep’. Waarvan akte.

Toen de Partij van de Arbeid na het vallen van het kabinet een tweede kans in de schoot geworpen kreeg nodigde ik Wouter Bos uit om eens in de buurt te komen kijken. Dat leek hem een verdomd goed plan, e-mailde hij. Daarna bleef het stil. Bos bezocht voor de vorm nog wel een achterstandswijk in Den Haag, maar met het verstrijken van de tijd keerden de oude verhoudingen in Den Haag gewoon weer terug. Van het korte volksoproer werd niets geleerd.

Communicatie

‘Gebrek aan communicatie is de bron van elk conflict’, vertelde een kunstmanager me ooit. Positief gesteld is communicatie dus de bron van elke positieve verandering.

Het productiehuis in de volksbuurt werd pas door de omwonenden geaccepteerd nadat er regelmatig met elkaar werd gesproken. Na een brand die bijna het pand in lichterlaaie had gezet trok ik mijn stoute schoenen aan en belde bij een paar huizen aan. Het werd direct duidelijk waar het probleem zat. ‘Jullie doen niets voor ons, dus doen wij niets voor jullie’, zei een buurvrouw. Er werd bovendien niet serieus naar ze geluisterd, was de indruk. Op klachten met betrekking tot overlast werd nauwelijks ingegaan. Het productiehuis zette in rap tempo een andere koers in. In plaats van zich defensief op te stellen trad het team nu de buurt tegemoet. Er werden gezamenlijke projecten georganiseerd, het productiehuis participeerde in het buurtfeest en een videoproject waarbij het merendeel van de omwonenden betrokken waren haalde tot grote trots van de buurt het journaal. Zo groeide er binnen een tijdsbestek van een jaar zelfs een gevoel van onderlinge solidariteit. ‘Het is hier dan al gauw zo’, zei een buurtbewoner, ‘dat mensen iets hebben van; daar moet je van afblijven. Dat is ook een beetje van ons’.

Deuren open

Jarenlang had de buurt aangekeken tegen de dichtgetimmerde ramen van het productiehuis. De medewerkers waren na enkele nare incidenten op cursus geweest om zich te weren tegen geweld. We kozen echter voor een nieuwe aanpak en lieten alle ramen weer in ere herstellen. De deuren gingen rigoureus open in plaats van dicht. Dat bleek het kantelpunt.

Het is opmerkelijk wat een beetje betrokkenheid kan doen. Het door de buurt gewenste klachtenboek is altijd leeg gebleven. Zelfs naar aanleiding van het jaarlijkse feest, waarbij de hele omgeving tot zes uur ’s ochtend op zijn grondvesten trilde, kwam geen klacht binnen. Sterker nog; verschillende buurtbewoners deden voortaan gezellig mee en vertrokken als laatste. Kom daar maar eens om in een ‘betere’ buurt.

‘Maatschappelijke betrokkenheid is een belangrijke voorwaarde voor succes’, staat in ‘Arts under pressure, promoting cultural diversity in the age of globalization’ van Joost Smiers. Ja, dat denk ik ook. Maar voor maatschappelijke betrokkenheid geldt wat mij betreft de vuistregel; als het niet oprecht is kun je het maar beter laten. Zodra het niet meer dan een trucje is, een tool om succes te bereiken of stemmen te winnen, ben je als mens, politicus of manager reddeloos verloren”.

iconenenschede9-1
Jonas Staal ‘Iconen 2002 – 2006’, 2006