In 2004 doorzocht ik de catacomben van de kunst in het ‘nieuwe Europa’, op zoek naar jonge kunstenaars en theatermakers voor een nieuw te organiseren festival in Amsterdam. Het festival kwam er nooit maar de zoektocht was achteraf gezien een van mijn meest waardevolle persoonlijke ondernemingen ooit. Niet alleen wierp ik op mijn zwerftochten een hoop onzinnige ballast van mij af, meer dan dat leerde ik een generatie Europeanen kennen met een aanstekelijke energie die me enorm inspireerde.
Ik ontmoette een jonge, internationale scene die op vergelijkbare wijze in het leven stond; een soort ‘global family’. Wat opviel binnen die ‘global family’ was een vriendelijke, ontspannen en open houding. In een artikel voor Vrij Nederland schreef ik destijds: ‘Men ageert niet maar zoekt vol ondernemingszin naar nieuwe wegen. Het is een vitale scene die totaal bevrijd is van de beklemmende gedachte dat alles al eens is gedaan of is gezegd. Men leeft met de dag, vaak zonder pensioenopbouw, werkt freelance, al dan niet binnen een hoogst flexibel en slagvaardig collectief en toont een haast vanzelfsprekend cultureel ondernemerschap om in dagelijkse behoeftes te kunnen voorzien.
De nieuwe avant-garde denkt beeldend. Het lineaire heeft plaatsgemaakt voor een meer creatieve, gevoelsmatige manier van denken. Dit is niet de generatie die verbaal, intellectueel en analytisch is. Dit is de generatie van de rechter hersenhelft: intuïtief, zintuiglijk, artistiek en gericht op het waarnemen van grotere gehelen. Dit is de generatie van het lichaamsgevoel, van de praktische intelligentie.
De maatschappelijke betrokkenheid van de nieuwe avant-garde manifesteert zich niet op macroniveau maar op microniveau. Men kiest er niet voor om te ageren of de massale actie op te zoeken; men doet het gewoon anders. Dit in het besef dat wanneer je de anderen buiten jezelf niet kunt veranderen, je in ieder geval zelf altijd nog goed kunt doen.
De nieuwe avant-garde is in vele opzichten bevrijd; het heeft artistieke dogma’s van zich geworpen, het machtsdenken van de babyboomer geridiculiseerd en het bestaan van hi- en lo-culture als een vast gegeven erkend zonder dat het nog een issue is. Multimediale en interdisciplinaire kunst is al even vanzelfsprekend’.
Na het verschijnen van het artikel in VN werd ik tijdens een debat in Literaire Sociëteit Perdu als naïef in de hoek gezet. Hoon was mijn deel. Dat is nu bijna tien jaren terug. ‘Cynisme is uit’, verweerde ik me nog tevergeefs. Tegen de mensen die daar toen bij waren zou ik willen zeggen: Kijk naar ‘Mensen van nu’ op Tegenlicht. Daar word je blij van.