Duurzaamheid en kapitaalvernietiging in culturele subsidiesysteem

De vierjaarlijkse tombola om cultuursubsidies is weer zo goed als voorbij. Natuurlijk is het geen loterij. Daarmee zouden we al die commissies die zo veel tijd en moeite stoppen in een serieuze beoordeling ernstig tekort doen. Maar voor velen voelt het wel degelijk zo. Sommigen ervaren de vierjaarlijkse beoordeling zelfs als ‘onmenselijk’. Het kan immers zomaar zijn dat je opeens niet meer kunt voortbestaan. Daarbij leeft het gevoel dat commissies bij gebrek aan middelen gericht zijn op het maken van negatieve keuzes, waardoor het soms lijkt alsof er bewust spijkers op laag water worden gezocht.

Je weet als commissielid ondertussen drommels goed dat er veel van jou afhangt en dat men jou je advies vaak niet in dank zal afnemen. Mij kostte mijn adviseurschap in het verleden wel eens freelanceopdrachten: instellingen die zo boos waren dat ze permanente bewaking bij de gemeentegrens plaatsten om te voorkomen dat ik er ooit nog een voet binnen zou zetten.

Dientengevolge kom ik al twintig jaar niet meer in Purmerend.

Rozen

Het leven van een commissielid gaat niet over rozen, zeker niet als commissies het onderling niet eens zijn en je zelf eigenlijk ook niet gelukkig bent met de uitkomst. Toch kunnen adviezen zorgvuldiger. Door te professionaliseren en visitatiecommissies in te stellen bijvoorbeeld. Zodat er een betekenisvol gesprek kan zijn over de inhoud en subsidieschrijftalent er minder toe doet. Bovendien is het de vraag of de zogenaamde ‘ontschotting’ niet heeft geleid tot minder aanwezigheid van gespecialiseerde kennis van de disciplines aan tafel.

Zonder nu meteen de expertise van commissies in twijfel te willen trekken vraag ik mij serieus af of dit land voldoende culturele bollebozen (vrij van belangenverstrengeling en dus onpartijdig) beschikbaar heeft om al die commissies met superspecialisten te bemensen. Getalsmatig zou me dat verbazen.

Na iedere ronde zijn de reacties weer voorspelbaar. Blij voor de ander, jammer voor ons (of andersom), niet klagen, geen rupsje-nooit-genoeg spelen, anderen ook een kans geven, de mouwen opstropen en door, op zoek naar alternatieve verdienmodellen… Over dat laatste blog ik graag een keer wat diepgaander maar ik zeg maar vast dat alternatieve verdienmodellen vrijwel nooit werken voor jong talent, talentontwikkeling of theatergezelschappen, tenzij je succesvol wilt en kunt zijn in een commerciële markt.

Fragmentje

Want laten we realistisch zijn. Het is waarschijnlijk niet overdreven om te stellen dat het opbouwen van een vooruitstrevend gezelschap met een eigen publiek al gauw 15 tot 20 jaren in beslag neemt. Dan ben je dus al vier of vijf aanvraagrondes verder. Dat lijkt misschien absurd lang maar voor een consument die dagelijks tal van keuzes heeft is onze noeste artistieke arbeid slechts een fragmentje in hun overvolle bestaan. Waar wij onze focus hebben op ons product, denkt onze bezoeker net zo makkelijk: ik ga volgend jaar wel weer eens kijken.

Ons subsidiesysteem is helaas niet ingericht op zoveel geduld. Alleen de basisinfrastructuur morrelt als het goed is niet aan de culturele fundamenten die we samen hebben bedacht. Maar wie afhankelijk is van de fondsen leidt een tumultueus en kwetsbaar bestaan. Hebben de fondsen het geld en het begrip voor de ontwikkeling van een gezelschap dat er misschien wel 18 jaar over doet om volwassen te worden? En dan? Laten we ze daarna vallen zodat anderen een welverdiende kans krijgen?

Natuurlijk moet je de vinger aan de pols houden, met de gezelschappen in dialoog blijven over inhoud, publieksbereik, diversiteit, impact, etc. Maar we moeten ons ook beseffen dat de levenscyclus van een gezelschap al gauw 30 jaar in beslag neemt. Het is bizar om iets wat eindelijk tot volle wasdom is gekomen vervolgens met wortel en tak uit de grond te rukken. Dat is niet duurzaam en kapitaalvernietiging bovendien.

Jonge makerstoeslag

Tegelijkertijd kunnen we niet iedereen die eenmaal gehonoreerd is blijvend subsidiëren. Maar gezelschappen die na 3, 4 subsidieronden getuigd hebben van bewezen kwaliteit verdienen beter dan een harde afwijzing. Kies dan voor afbouwen. Kondig desnoods na vier of vijf periodes aan dat er stapsgewijs een percentage van maximaal 20 procent af gaat, ten faveure van nieuwe makers. Dat geeft gezelschappen nog enigszins de mogelijkheid om daarop te anticiperen. Of bereken geen hogere BTW maar ‘jonge makerstoeslag’ op een kaartje van de gevestigde gezelschappen, om nieuwe instroom in ‘het systeem’ te financieren.

Het woord systeem alleen al. Beoordeling, regels, bureaucratie, inefficiëntie, verantwoording. Het is allemaal zo tegennatuurlijk aan de mindset van de creatieve geest dat je er haast buikpijn van krijgt. De komende vakantie toch maar eens bedenken of het in tegenstelling tot de Belastingdienst niet beter, leuker EN eenvoudiger kan. Ik denk namelijk van wel.

De Warme Winkel, Freaky Friday Face Off. Foto: Sofie Knijff