Midden in de coronaperiode leidde ik op een warme zomerdag in juli een gesprek tussen theaterdirecteuren. Hoe vervelend de pandemie ook was, de omstandigheden hadden tegelijkertijd een unieke gelegenheid gecreëerd om, zo moesten sommigen toegeven, zichzelf even te bevrijden van ‘het reguliere’.
Het beroep op de eigen creativiteit en improvisatievermogen voelde stiekem toch als een kleine opluchting. Voor een aantal deelnemers aan het gesprek betekende de periode destijds een herbezinning op de kerntaak als theater. Er viel een behoefte te bespeuren aan een ‘bepaald soort verandering’ waarin het kunsthart weer leidend mocht zijn en niet het geld. De soms over-gecompliceerde praktijk werd regelmatig als knellend en beperkend ervaren.
Er kwamen vragen voorbij die wij ons momenteel als Verkadefabriek en als vlakke vloer theater stellen, zoals : welke mix van productie, presentatie en verhuur is gewenst? Moet het theater meer inhoud zelf ontwikkelen of produceren? Moeten theaters flexibeler worden?
Flexibiliteit
De coronacrisis noopte de theaters sowieso tot grote flexibiliteit. Sommigen sloten de deuren maar veruit de meesten zochten naar manieren om toch te blijven draaien. Het heruitvinden van de geldende principes leidde onder andere tot het experimenteren met aanvangstijden en kortere voorstellingen, het verplaatsen van aanbod naar een andere zaal (bijv. popmuziek in de theaterzaal), aanstormend en nieuw aanbod in de grote zaal, andere zaalopstellingen met soms inventief bedachte bijzettafels en tot nieuwe formules, waarbij er in de zalen gegeten en gedronken mocht worden.
Programmering verplaatste zich in de zomermaanden naar buiten, er kwamen cashless events, live streams, gevarieerde entreeprijzen, andere afspraken met producenten. Er was extra aandacht voor gastheerschap, er was ruimte voor lege dagen (en daardoor meer gelegenheid tot spontane programmering), voor verkoop op kortere termijn, voor een programmering met lokale initiatieven, voor kruisbestuivingen tussen disciplines en voor afwijkende verhuurconcepten.
Dit zoeken naar nieuwe wegen, het experimenteren met alternatieve vormen, heeft tijdelijk de lucht gegeven waar blijkbaar al lang naar werd gesnakt. Maar na Corona moesten de zalen gewoon weer renderen. Het feit dat geld verdienen tijdens de crisis sowieso niet kon gaf de ruimte die er gewoonlijk nauwelijks is.
Discrepantie
En dat is jammer. Want ik zie een discrepantie tussen het imago van theatergebouwen en hetgeen waar de directeuren diep in hun kunsthart daadwerkelijk voor staan. Dat komt naar mijn idee onder andere omdat de theaters zich te weinig collectief uitspreken over hun maatschappelijke functie en hun artistieke taak. Onze theaters vormen samen met de makers de basis van het Nederlandse podiumkunstenlandschap maar claimen die positie nauwelijks hardop. Wellicht heeft dat te maken met de dienende rol die wij veelal spelen tussen aanbod en publiek.
De bevlogenheid van de theaterdirecteuren vertaalt zich onvoldoende in een inspirerend en opiniërend geluid. Daardoor lijkt er een afstand te ontstaan tussen gastheer en bespeler, die gebaseerd is op verkeerde aannames en onbekendheid met elkaars uitdagingen en beweegredenen.
De vraag is dan vervolgens hoe je dit alles doorbreekt.
Momenteel wordt ingezet op een gezamenlijke lobby richting de lokale politiek met het oog op de gemeenteraadsverkiezingen in 2026. Een nieuw gesprek met Gemeenten over exploitatie, bestaansrecht, autonomie etc. is even noodzakelijk als het opzetten van een collectieve discussie over het maatschappelijk belang van cultuurgebouwen. Op dat laatste ga ik in mijn volgend blog graag verder in, want internationaal is de trend dat de maatschappelijke functie van theaters alsmaar groter wordt.
Theaters creëren daarnaast vaker hun eigen aanbod: de programmeurs van weleer zijn inmiddels programmamakers geworden. Willen theaters bij de tijd blijven dan is het ontwikkelen van nieuwe formats en het presenteren van niet-regulier aanbod noodzakelijk. Theaters hebben daarom de ruimte en vrijheid nodig om artistiek ‘uit de plooi te komen’ (voor mij de letterlijke betekenis van ontplooien).
Kunstwerk
Sterker: ik vind dat we als directeuren nog een stap verder moeten gaan door onze gebouwen en onze festivals en de programmatische invulling daarvan als een kunstwerk op zichzelf te beschouwen, anders dan alleen een presentatieplek voor kunst.
Natuurlijk, de theater- of festivaldirecteur is geen kunstenaar, maar zou zich best wat meer als zodanig mogen gedragen. Want de beleving die wordt geboden is wat mij betreft een kunstuiting an sich, zoals het complex van Anselm Kiefer ‘La Ribaute’ een kunstwerk is waarbinnen zijn kunst wordt geëtaleerd, zonder dat het een inherent bestaan heeft ten opzichte van het ander. In kunstgebouwen is dat niet anders en is een uitgekiend artistiek samenspel vereist.
Ik zie een goed festival als een compositie, een festivalterrein als een leeg canvas, een cultuurgebouw als een artistieke totaalbeleving waarbij wat voor zich voor de deur van de theaterzaal afspeelt net zo van belang is als de voorstelling daarachter. Waar de informele ontmoeting met kunst centraal staat en de barrières tussen verschillende disciplines doorbroken worden. Het theatergebouw van nu is de aanjager van samenwerking tussen kunstvormen en sectoren om zo een rijkere, meer complete culturele ervaring te kunnen bieden.
Ideeënkunst
Daarbij vind ik het belangrijk dat er in een theatergebouw volop geëxperimenteerd mag worden. Dat bedachte concepten mogen mislukken of gewoon blijven hangen in een idee. ‘Ideeënkunst’ mag het uitgangspunt zijn van ons werk. Zelfs de vormgeving van het management kan in die zin kunstzinnig benaderd worden.
Die focus op ideeën is gezond, geeft lucht en prikkelt de bezoeker. Niet alles hoeft af of perfect te zijn. De boodschap en het doel mogen zwaarder wegen dan de uiteindelijke uitvoering. Zoeken naar innovatieve en niet-traditionele manieren om kunst en cultuur te presenteren, maakt ons als kunstgebouwen onderscheidend en interessant voor een breder publiek. Waar bibliotheken er bijzonder goed in geslaagd zijn zich zelf opnieuw uit te vinden, zo kunnen theaters dat evenzogoed met een artistieke benadering als enorme toegevoegde waarde bovendien.
Lege ruimte
Het theater is als een lege ruimte die je keer op keer opnieuw vormgeeft. Zelfs een klassiek, monumentaal theatergebouw, dat nauwelijks ruimte biedt voor improvisatie, is als een kunstwerk waar je je letterlijk in begeeft en belichaamt als het goed is een unieke samensmelting van esthetiek, functionaliteit en symboliek. Wie alleen door de gangen van de Amsterdamse schouwburg (ITA) struint ervaart een bijzondere energie die geladen is met haar theatrale geschiedenis.
Een modern theater is een dynamische en vooruitstrevende plek die zowel kunstenaars als publiek inspireert en uitdaagt. Net als een kunstwerk wordt een cultuurgebouw gecompleteerd door de interactie met zijn gebruikers. De bezoekers maken deel uit van het kunstwerk door hun aanwezigheid, bewegingen en ervaringen net zoals festivals beschouwd kunnen worden als een tijdelijke installatie.
De theaterdirecteur als kunstenaar… Volgens de vroegere directeur van de Gerrit Rietveld Academie ben je dat pas NA de opleiding. Dat ben ik het helemaal met hem eens. Laten we creativiteit vooral niet verwarren met kunstenaarschap. Maar onszelf en onze organisaties de ruimte gunnen voor alleen al de mindset lijkt me al een redelijk revolutionair, radicaal en tamelijk verfrissend uitgangspunt.
