De Grote Schoonheid

‘Er wordt veel te veel kunst gemaakt in Nederland’ kopte het NRC Handelsblad onlangs bij een opiniestuk van schouwburgdirecteur Melle Daamen. Met dezelfde stelligheid zou je echter kunnen beweren dat er veel te weinig kunst in Nederland wordt gemaakt. Een nuancering.

Aan het einde van 2013 klonken er positieve berichten vanuit de kunstensector: het was een topjaar voor de musea, het Nationale Ballet verwacht de 200.000e bezoeker voor The Sleeping Beauty en niet eerder was een Nederlandse musical zo lang achtereen te zien als Soldaat van Oranje. Kijk, dat zijn de berichten. Er zijn theaters waar het bezoek in het afgelopen jaar met 10 % is gestegen. Ook het Nederlands Theater Festival trok een paar duizend bezoekers meer dan in voorgaande jaren. Veel collega’s zijn het publieke gesomber van de kunstensector zat. Na een paar lastige jaren klimt men juist stukje bij beetje uit het dal. Niet verwonderlijk. In moeilijke tijden zijn schoonheid en inspiratie een gat in de markt.

Het publiek toont zich ondertussen warmbloedig en betrokken. Wie tijdens de afgelopen feestdagen rondkeek in de kunstensector zag de theaters, bioscopen, concertzalen en musea vollopen met enthousiaste bezoekers.

Dat geeft te denken. Uit alle berichtgeving, niet in de laatste plaats in de hand gewerkt door de negatieve framing van de kunsten door Rutte I en het inadequate antwoord van de kunstensector daarop, zou je gemakkelijk een ander beeld kunnen destilleren, namelijk die van een getormenteerde sector in strijd met zichzelf. Dat valt echter reuze mee.

Allereerst: DE kunstensector bestaat niet. Zo zijn bijvoorbeeld de museumsector, filmsector en theatersector nauwelijks met elkaar te vergelijken. Maar laten we omwille van de leesbaarheid generaliseren. ‘De kunstensector’ is net als de rest van de wereld volop in transitie. Een nieuwe tijd vraagt om nieuwe antwoorden. De kunsten zijn daarin geen uitzondering. Het publiek verandert, de economie verandert, het kijkgedrag en de wijze van consumptie veranderen en technologische ontwikkelingen en nieuwe marketinginzichten nemen een enorme vlucht. De kunstensector is een omvangrijke industrie met een flinke economische betekenis die net als andere industrieën tijd nodig heeft om in te spelen op nieuwe maatschappelijke tendensen.

In zijn inmiddels geruchtmakende opiniestuk met de oorspronkelijke titel Kiezen en Vertragen stelt Melle Daamen, directeur van de Stadsschouwburg Amsterdam, hoofdzakelijk twee dingen. Allereerst zegt hij: ‘Kijk hoe het efficiënter kan in de kunstensector’. Daarnaast stelt hij: ‘Durf keuzes te maken. Doe minder en doe dat vervolgens beter’. Minder is dus niet per definitie een bezuiniging maar kan juist ook een extra investering betekenen. Het duurde even voor Daamen dat duidelijk had weten te maken.

Stier

Een deel van ‘de kunstensector’ reageerde op het artikel als een stier op een rode lap. Begrijpelijk, als het je vak en ziel en zaligheid is en je intussen druk doende bent met die veranderingen waar Daamen het over heeft. Er ontstond een woest en verontwaardigd debat voor intimi. Het publiek heeft aan al dat interne gekrakeel geen enkele boodschap. Dat wil iets leuks zien. Een mooie ervaring hebben. En terecht.

Maar aangezien de discussie inmiddels op straat ligt is enige nuancering richting de buitenwacht op z’n plaats. Allereerst het efficiënte werken. In de kunstensector wordt over het algemeen jaloersmakend efficiënt gewerkt. De kunstensector kan veel met weinig. Natuurlijk, het kan altijd nog efficiënter, met nog minder geld, maar dat geldt voor vrijwel iedere sector. Door samenwerking is het zelfs mogelijk om ook met minder middelen te groeien in uitstraling en betekenis, maar het vet is inmiddels wel van de botten. Voor duizenden is het in de kunstensector, net als in andere sectoren, worstelen om een klusje te vinden. De relatieve rijkdom van de topinstituten geldt beslist niet voor de grote onderlaag in de kunsten.

Die onderlaag kost ons minder dan sommigen ons willen laten geloven. Het heiligverklaarde marktmechanisme werkt voor het grootste deel van de kunstensector uitstekend. Velen kwamen, velen gingen. En het kostte u en mij geen cent. De acteur die naar Amerikaans model overdag in het restaurant staat en ’s avonds op de planken bestaat al lang. Of je daar betere kunst van krijgt is weer een andere discussie: ik ben zelf geneigd te denken dat de Europese kunsten de Amerikaanse nog altijd naar de kroon steken. De structurele investering in kunst is daar debet aan. Maar laten we daar nu niet over beginnen.

Versnippering

Ik onderschrijf Daamen’s betoog over te veel versnippering. Er zijn veel kleine clubs die hetzelfde beogen maar bij gebrek aan middelen gebeurt het nooit echt goed. Zo is het bureau dat de collectieve promotie van de podiumkunsten tot taak had door geldgebrek zelfs volledig opgeheven, wat paradoxaal genoeg juist versnippering in de hand werkt. Anderzijds wordt de versnippering al een tijdje te lijf gegaan door zowel de overheid als door de kunstinstellingen zelf. Zo is er bij de beoordeling van podiumkunstenfestivals bij de afgelopen subsidieronde klaarblijkelijk duidelijk gekeken naar de functies van die festivals. Van de 47 festivals kwamen er zodoende nog maar 13 in aanmerking voor structurele, tweejarige subsidie. Geen twee van de ondersteunde festivals zijn in hun opdracht gelijk. ‘Het veld’ zelf zoekt bovendien, deels uit noodzaak maar zeker ook uit overtuiging, naar slimme samenwerkingsverbanden. Laten we er daarom op vertrouwen dat de professionals in de podiumkunsten als geen ander weten hoe efficiency werkt.

Een veel groter probleem is wat mij betreft vooral dat al die kleine instellingen de meeste tijd en energie kwijt zijn aan het werven van geld. Het blijft vaak bij gebrek aan echt substantiële middelen een praktijk van de eindjes aan elkaar knopen. In die zin is pleiten voor ‘minder, maar dan beter’ een gerechtvaardigd pleidooi. Als je als overheid of als samenleving niet bereid bent om extra te investeren, stel dan op zijn minst minder eisen aan de prestaties. Het is onzinnig om de kunstensector met 200 miljoen te korten en toch te verlangen dat er evenveel gepresteerd, getoerd, gespeeld en tentoongesteld wordt. Als de keuze is om het overige aanbod over te laten aan de werking van de markt creëer dan tenminste een klimaat waarin cultureel ondernemerschap optimaal kan gedijen.

Sommige oplossingen die Daamen aandraagt oogstten bijval maar zijn niet per definitie werkbaar. De gedachte bijvoorbeeld om van een aantal theaters in de regio een franchise te maken met één theaterprogrammeur stamt al van ver voor de crisis. Theatermaker Marien Jongewaard stelde een aantal jaren terug zelfs gekscherend voor om één theaterdirecteur voor de hele provincie Brabant aan te stellen. Inmiddels heeft de praktijk die gedachte ingehaald: zalen met een duidelijke afzender, een gezicht, een theaterprogrammeur of directeur als gastheer bij de deur, doen het beter dan de zalen zonder.

Daamen heeft met het Nationale Ballet een voorbeeld van globalisering willen noemen die financieel voordelig uit kan pakken door kennis en kunde uit het buitenland in te kopen in plaats van het hier allemaal zelf tot stand te willen brengen. Nu is het Nationale Ballet bij uitstek een kunstinstelling die al sinds jaar en dag op deze manier werkt. Geen internationaler georiënteerd gezelschap dan het Nationale Ballet, al doet de naam anders vermoeden.

cropped-dd2788242.jpg

Internationaal nomadisch werken is met de dans voorop een al veel langer bestaande trend. In de wereld van het moderne circus is het heel gebruikelijk om specifieke vaardigheden te leren op de school die daar het beste in is. Zo kun je voor de vliegende trapeze maar op twee of drie plekken in Europa terecht. Ook de nieuwe generatie theatermakers, beeldend kunstenaars, filmmakers en acteurs oriënteren zich bijna van nature op een internationaal werkveld.

Een generatie overigens die niet meer nadrukkelijk wijst op de intrinsieke waarde van de kunst, maar naar buiten gericht is en zich actief verbindt zich met grotere en kleinere maatschappelijke thema’s. Dat is een globale tendens die gelijk opgaat met de opkomst van het ‘sociaal en cultureel ondernemerschap’.

Is er dan te veel kunst in Nederland? Welnee. Er is eerder te weinig. Er is een enorm groot publiek dat nog niet bediend en bereikt wordt. De vele mogelijkheden die de kunsten bieden op het gebied van bijvoorbeeld recreatie, innovatie, educatie, gebiedsontwikkeling en toerisme worden nog altijd niet ten volle benut. ‘We zijn niet groots maar meeslepend, maar klein en winstgevend’, laat toneelauteur Nathan Vecht minister-president Mark Rutte zeggen in de theatermonoloog ‘Een eerlijk mens’. Dat is de praktijk, maar ik blijf ook na 27 jaar in dit vak graag in ‘groots en meeslepend’ geloven. Dat ‘minder’, ‘efficiënter’, dat uiteindelijk toch wat Calvinistische aandoende ‘er is te veel’; het getuigt toch allemaal niet echt van grote levenskunst.

Onderafname

De discussie over dat ‘overaanbod’ in de kunsten woedt binnen de zelfkritische sector inmiddels alweer een jaar of vijftien. Allereerst: kunstaanbod kun je niet stoppen. Er zal altijd zoveel kunst zijn als mensen die zich tot het vak geroepen voelen. Je kunt minder mensen tot kunstenaar opleiden en subsidies schrappen, natuurlijk, maar dan nog… Een beetje kunstenaar trekt zich van dat diploma niets aan. En overaanbod? Misschien. Maar je zou even zo goed kunnen beweren dat er sprake is van onderafname. In de afgelopen twintig jaren was de kentering in het denken over aanbod duidelijk te zien. Aanvankelijk werd, wanneer een voorstelling slecht verkocht, een extra marketinginspanning geleverd om die voorstelling alsnog aan de man te brengen. Maar in de loop der tijd veranderde die houding: voorstellingen waarvoor weinig publiek werd verwacht werden steeds vaker op voorhand uit het theater geweerd, ten faveure van het lichtere aanbod. Het verheffingsideaal maakte geheel overeenkomstig de tijdsgeest plaats voor economische principes. Levert het niet op; dan doen we het niet. De kunstensector is niet vrij van het neo liberalistisch gedachtengoed. Misschien hebben we het verheffingsideaal uit angst voor paternalisme te snel opgegeven. De Wereld Draait Door laat vrijwel dagelijks zien hoe je kunst succesvol aan de man kunt brengen zonder dat het bevoogdend is.

Dat ‘vertragen’ nodig is, zoals Daamen stelt, vind ik maar ten dele waar. Financiers zijn dol op innovatie, dat klopt. Doordat ‘nieuw nieuw nieuw’ het meest subsidiabel is en bijvoorbeeld een kersvers festival binnen twee jaar alweer ‘oud nieuws’ kan zijn is het moeilijk om rustig aan een project te bouwen. In die zin zou vertragen zeker niet slecht zijn. Ik kan me ook voorstellen dat naast vertragen, juist haast geboden is. Amechtig van hype naar hype rennen en dus niets grondig doen is niet goed, maar een innovatieland dat in de komende jaren naar plaats 30 van de economisch sterkste landen dreigt te zakken kan zich rustig achteroverleunen tegelijkertijd niet veroorloven.

Bij een attractief en aansprekend innovatieland hoort een sterke kunstensector. Daar ontlenen wij onze, komt ie, marktwaarde aan. Onze kinderen worden innovatievere werknemers van kunstonderwijs: onze steden en ons land aantrekkelijker van een rijk en toonaangevend kunstenaanbod. Dat is geen rocket science.

Verbeelding en vergrijzing

De uitdaging zit ‘m wat mij betreft niet in minder, maar in modernisering en verbeelding. Hoe maken we de financiering van kunst eenvoudiger zodat er niet onevenredig veel tijd besteed wordt aan het werven van potjes hier en daar? Hoe maken we de consumptie van kunst aantrekkelijker, gemakkelijker en dus toegankelijker? Hoe kan een avondje uit nog plezieriger worden gemaakt? Hoe ziet de toekomst van het kunstonderwijs er uit? Hoe paren we ouderwets vakmanschap als doorwrocht gastheerschap aan de nieuwste internettoepassingen? Vergrijzing wordt vaak als een probleem gezien maar is voor de kunsten ook een kans. Mijn generatie levert over twintig jaar een gigantische groep ouderen die maar al te graag op stap wil. De theater- en concertkaartjes, mits nog betaalbaar, zullen niet aan te slepen zijn.

Bezuinigen en efficiënter werken kunnen we. Maar hoe staat het met onze verbeeldingskracht? De kunsten maken inmiddels nog maar 0,34 procent van de Rijksbegroting uit. Kan het nog zuiniger? Zeker. Maar moet je dat willen? Gaan we theaters sluiten of gaan we ons er op richten om die theaters vol te krijgen en bijvoorbeeld een bredere functie te geven binnen de gemeenschap, voor zover die ontwikkeling al niet in gang gezet is? Maken we alles onderhavig aan de wetten van vraag en aanbod of dromen we van iets mooiers, iets groters? Als kind heb ik nooit gevraagd om toneel. Wij draaiden thuis Shirley Bassey en dat was dat. Het jaarlijkse sprookje van de rederijkerskamer heeft mijn liefde voor theater doen ontvlammen. Zo werkt het ook. Daar is niets paternalistisch aan. Uiteindelijk zoeken we allemaal naar ‘La Grande Belleza’ (de grote schoonheid). Of dat nou in liefde of in kunst is. Er is prachtige kunst in Nederland. Of het nu om design, film, theater, dans, architectuur, muziek of beeldende kunst gaat. Tijd om dat eens wat enthousiaster en trotser uit te dragen.

3 reacties

  1. Janine Dijkmeijer schreef:

    Mooi geschreven Jeffrey en met dank! Groet Janine

  2. Fréan Visscher schreef:

    Gelukkig: eindelijk een creatief en intelligent stuk over hoe het ook zo kunnen. Dank daarvoor.

  3. Cecile Brommer schreef:

    Jeffrey, dank voor deze heldere bijdrage; bied je dit ook aan NRC Handelsblad aan? Zij hebben een oproep gedaan om reacties op de stelling of er te veel kunst wordt gemaakt.

Reacties zijn gesloten.