Op cultureelpersbureau.nl pakt Henri Drost flink uit door de Nederlandse Toneeljury te verwijten dat zij naar toneel kijkt. ‘Een festival dat zichzelf Nederlands Theater Festival noemt dient zijn blik te verruimen’, onderwijst Drost ons. Want ‘toneelfeestjes voor insiders zijn er immers al genoeg’.
Dat laatste berust helaas op een kleine denkfout: er zijn in Nederland namelijk vrijwel geen toneelfeestjes meer. Het Nederlands Theater Festival is zo’n beetje het laatste feestje met serieuze aandacht voor toneel, dat het bovendien moet rooien met relatief beperkte middelen. Daarbij kenmerkt het Nederlands Theater Festival zich door twee dingen: het is in de eerste plaats een publieksfestival dat samen met het Amsterdam Fringe Festival ruim 24.000 bezoekers per jaar trekt. Dat zijn wel erg veel insiders. Bovendien presenteert het festival veel meer dan de selectie van de Toneeljury alleen. Sinds jaren toont het festival een jeugdselectie, maar ook genomineerden voor de Mimeprijs, de Keuze van de Wijkjury, genomineerden voor de BNG Bank Nieuwe Theatermakersprijs, voorstellingen uit de Vlaamse selectie en Circuit X, de Keuze van het Festival, special events, het debat- en verdiepingsprogramma Nieuwe Grond en de zeer omvangrijke, eclectische, internationale Fringe.
Maar wat Drost betreft moet een festival dat pretendeert ‘het Nederlands theater’ te presenteren ook opera en cabaret laten zien. In letterlijke zin heeft hij een misschien punt, maar bestaan die theaterfestivals niet al? Ik noem een Boulevard, een Parade, Oerol? Festivals die de kruisbestuivingen tonen waar Drost zo voor pleit, maar die ook op het Nederlands Theater Festival te vinden zijn. Werd het festival vorig jaar niet geopend met Tauberbach, het perfecte samenspel tussen toneel en dans? Maakt ‘de kruisbestuiving’ niet al deel uit van de dagelijkse toneelpraktijk? Ik heb de indruk van wel.
Ik ben het er mee eens, als Drost dat bedoelt, dat je met het betrekken van meerdere kunstdisciplines bij een festivalprogramma mogelijk meerdere publieksgroepen aanspreekt en zodoende mensen wellicht verleidt om over de muur te kijken. (Als die muur al bestaat en niet een bewust opgetrokken ‘vijfde wand’ van persoonlijke voorkeur is). In die zin kan er sprake zijn van het vinden van ‘nieuw publiek’. Maar of het tonen van de ‘bonte verscheidenheid’ van het Nederlands theater in de breedste zin van het woord an sich ook daadwerkelijk meer publiek oplevert is maar zeer de vraag en raakt aan een interessante discussie die veel verder voert dan Henri’s statement.
Gaan we namelijk verbreden of specialiseren in een poging om (nieuw) publiek te verleiden? Voor beide benaderingen valt iets te zeggen. In de theaterpraktijk hoor ik momenteel verschillende opvattingen over tafel gaan: sommigen leggen de nadruk op de breedte van het aanbod en ook het publieksvriendelijke, de lage drempel, de communicatie met het publiek. Anderen gaan keihard voor specialisatie, de niche, de autonomie van de kunst, het ontregelende, het vernieuwende, het uitgesprokene. Tonen we voor ieder wat wils of gaan we staan voor uitgesproken keuzes? De discussie is inmiddels zo oud als de weg naar Rome.
Het is complexe materie. Om nog maar eens een bijkomend, complicerend aspect te noemen: Tien jaren geleden riepen mijn toenmalige collega’s van het Theaterfestival in Vlaanderen: ‘U hebt het almaar over Het Publiek! Daar gaat het hier niet over!’. We hebben in Nederland allemaal aan den lijve mogen ervaren waar dat toe leidt, met revanchisme als uiterste consequentie, en inmiddels is ook België aan de beurt als het om snoeihard bezuinigen gaat.
Het zijn programmatische uitdagingen waar het Nederlands Theater Festival continu mee in de weer is: een fascinerende en eindeloze zoektocht naar een balans.
Eigenlijk maakt het mij niet uit of een festival breed of smal is. Al maak je een festival over de Peruviaanse snuitkever met een verstopt linker neusgat. Een goed festival is naar mijn opvatting vooral gelaagd: je moet op ieder niveau kunnen instappen. Of je nu vrijwel alles of helemaal niets van de materie weet. Dat is een van mijn persoonlijke principes.
Als professional word ik graag geprikkeld door uitgesproken visies van de avant-garde. Als druk bezette huisvader die een mooie avond uit wil heb ik daar soms helemaal geen boodschap aan.
Het mooie aan dit momentum in onze culturele geschiedenis, is dat alles kan. Ook binnen hetzelfde festival. Het is niet of/of maar en/en. Daarom zie je op het Nederlands Theater Festival zowel die grote, zogenaamd publieksvriendelijke productie als die ene kleine voorstelling voor de ingevoerde liefhebber.
Een en al ‘bonte verscheidenheid’, binnen het genre weliswaar, met inderdaad, toneel als hoofdmoot. Ons festival heeft een bewuste focus. En dat wou ik voorlopig graag zo houden.