De tijger was in een tamelijk zelfvoldane stemming de laatste tijd. Hij voelde zich werkelijk uitstekend. Hij was fit, zat goed in zijn vel en genoot volop van alle aandacht die hem te beurt viel. Zijn mening werd alom gehoord en geprezen. Het feit dat hij met grote regelmaat een onschuldig, mals hertje verschalkte werd hem door niemand kwalijk genomen, zo leek het. Dat was nu eenmaal zijn natuur.
‘Bovendien’, zo verkondigde de tijger aan een iedereen die het maar horen wilde: ‘Als je niet door mij opgegeten wilt worden, dan moet je maar harder lopen’.
Nu lag er, zo moet je weten, niet ver van zijn huis een prachtig veldje waarop een werkelijk schitterende wilde orchidee in bloei stond. De tijger had eigenlijk nooit zo’n oog voor de bloem gehad. ‘Tijgers bemoeien zich in principe niet met bloemen’, meende de tijger die niet helemaal zeker meer wist waar hij die wijsheid vandaan had.
Maar nu begon de wilde orchidee met haar paarse blaadjes en haar verfijnde kelkjes de tijger op een of andere manier steeds meer te irriteren. Dat stond daar maar een beetje mooi te zijn… Steeds als de tijger langs de bloem liep betrapte hij zichzelf op een onverklaarbare, maar gestaag toenemende ergernis.
Maar ja; om de orchidee nu zomaar te grazen te nemen, dat was een tijgers eer te na. Dus toen de tijger op een dag weer langs die protserige veldbloeier kwam riep hij zo hard als hij kon: ‘Boe!’.
De wilde orchidee gaf geen krimp. Dit ergerde de tijger zo mogelijk nog meer. ‘Laat dan zien wat je kan!’, riep de tijger de ene dag. ‘Ren dan!’, brulde hij de andere morgen. ‘Laat eens zien wat je waard bent!’, tierde hij ’s avonds. De tijger daagde de bloem zo vaak uit dat deze tenslotte antwoordde: ‘Ik hoef mijn waarde heus niet aan jou te bewijzen’. Het klonk nuffiger dan de orchidee waarschijnlijk bedoelde.
Zoveel onuitstaanbare arrogantie maakte de tijger zo razend van woede dat hij de bloem met zaden een al in een keer van het weiland graasde. En om zijn minachting te onderstrepen poepte de tijger de volgende dag het hele grasveldje vol.
Toen de tijger, kort van memorie, een paar weken later weer voorbij het veldje kwam zag hij tot zijn verbazing uit zijn oude keutel een werkelijk schitterende orchidee bloeien. ‘Jee’, zei de tijger tot zichzelf; ‘Hoe briljant ben ik wel niet dat er zelfs uit mijn stront zoveel moois kan groeien?’.
Glimmend van trots liep de tijger naar de vijver om zichzelf nog eens goed te bekijken.