Iemand die ik hoog heb zitten maakte laatst een opmerking die me tamelijk bezig hield.
‘Ik mis de creativiteit in de theatersector’.
Oei.
Iemand anders deed daar nog een flink schepje bovenop. ‘Er is geen schwung meer. Het ontbreekt de sector aan lef en lol en passie. Ik denk dat de sector te oud is geworden, te gevestigd en zichzelf te serieus is gaan nemen… We hebben echt een kans gemist door als slachtoffer op de bezuinigingen te reageren en niet als rebellen’. Ouch!
Is het echt zo erg? Als je naar de kwaliteit van de theatervoorstellingen kijkt, lijkt het tegendeel juist waar: in de theaterzalen valt bijzonder veel te genieten, kijk bijvoorbeeld eens naar enorme succes van The Nation. Dus waar komt dit gevoel vandaan?
Soms hoor ik collega’s verzuchten dat managers de culturele sector hebben overgenomen. Keurige, hardwerkende heren en dames die hun manier van doen ontlenen aan de mores van het bedrijfsleven. Met de nadruk op keurig. Zou het daar aan liggen?
Mij maakt het persoonlijk niet uit of een culturele professional van de Vereniging van Keurslagers komt, of van de Rabobank of van Prorail. Maar het werken in de culturele sector vergt wel een zekere mentaliteit, een zekere bevlogenheid, een bepaald non-conformisme, een open geest met een drang tot vernieuwing en het lef om aan heilige huisjes te morrelen. Het vergt kortom: een kunstgeest. Die is ook in managers te vinden weet ik uit ervaring.
Maar om eerlijk te zijn mis ik die non-conformistische kunstgeesten ook wel een beetje. In het maatschappelijke debat spelen de kunsten vrijwel geen rol. Praatprogramma’s halen de theatersector alleen in huis als er stront aan de knikker is. Maar een meneer of mevrouw die de boel eens lekker opschudt levert de culturele sector al een poosje niet meer.
Het ontbreekt misschien wel aan types als zeg, Frans Haks, de flamboyante museumdirecteur die voor de culturele ontwikkeling van heel veel jonge Groningers bepalend is geweest. Ik tikte afgelopen week een ‘als nieuw’ exemplaar van zijn boek ‘Een Pissende Poes in Museumland’ op de kop. In het boek verdedigt Haks zijn aankoopbeleid bij het Groninger Museum. Hij beschrijft behalve zijn overwegingen en successen ook zijn fouten, blunders en, vol heerlijk venijn, zijn frustraties, met een aanstekelijk gebrek aan gene dat je momenteel vooral nog vindt bij de oudere schouwburgdirecteur.
Haks citeert onder andere Jeff Koons: ‘Wij waren eens de grote verleiders en manipulators, maar nu is de wezenlijke positie van kunst – en met haar het effect – verloren gegaan. De amusementsindustrie en de reclamebureaus hebben de mogelijkheden van de kunstwereld overgenomen en zijn politiek gezien veel machtiger geworden. Onze positie is geruïneerd. (…) Het wordt de hoogste tijd om terug te winnen wat we verloren hebben’.
Zijn ze er niet meer of hebben we de durf niet meer om onze kunstgeesten de ruimte te geven? Terwijl dat in feite de enige echte kracht is die ons werkelijk aantrekkelijk maakt.
Excuus
Kunst en niets anders dan de kunst moet bij alles wat wij doen leidend zijn, vind ik. Waarom zo streng? Omdat wij de kunstensector en niet de vleeswerkingsindustrie vertegenwoordigen. Daarom. Dat vraagt allereerst om kunstzinnige, creatieve, non-conformistische leiders. En om een consequent doorgevoerde kunstzinnige benadering van onze werkpraktijk. De veel gehoorde idee dat er in de kunsten twee soorten mensen werkzaam zijn, de ‘makers’ en ‘de mogelijk-makers’, klinkt mij om eerlijk te zijn steeds meer in de oren als een excuus.
Nu de meest lastige jaren voorbij zijn en er (opnieuw) een spannende tijd van hervorming van het kunstenbestel aankomt wens ik ons toe dat de culturele sector het als haar opdracht ziet om een artistiek antwoord te formuleren op wat er in onze wereld aan de hand is en de moed toont om behalve de wereld ook zichzelf te blijven bevragen. Daar horen openlijke twijfels over de eigen creativiteit en het gebrek aan schwung ook bij, hoe ongemakkelijk dat ook is.
‘We hebben leiders nodig die mensen inspireren’, hoorde ik gisteren iemand op de radio zeggen. Ja. En nieuwe helden met een kunstgeest.
Groninger Museum