Ik mag voormalig schouwburgdirecteur Melle Daamen graag. Ik ben het regelmatig met hem oneens, maar ik waardeer het feit dat hij af en toe de knuppel in het hoenderhok gooit om de boel eens flink op te schudden. Melle kennende vermoed ik dat hij vervolgens een beetje verbaasd en teleurgesteld is dat de veren niet meteen van heftige verontwaardiging in het rond vliegen.
Nou had ik nog niet de tijd gehad om uitgebreid te reageren op zijn meest recente opinie in het NRC van 19 februari. Er zitten soms nogal wat aspecten aan Melle’s betogen waar van alles over te zeggen valt.
Ik ben een van de, volgens Melle 400 (!) betrokkenen die met de Raad voor Cultuur heeft meegedacht over een nieuw cultuurbestel in 2029. Daarbij heb ik mij binnen een van de commissies onder meer sterk gemaakt voor beperkte zittingstermijnen op topposities en de regionale spreiding van middelen en voorzieningen. Het Arts Council model met een landelijk fonds, daar heb ik persoonlijk minder mee. Ik zie hoe de fondsen hun uiterste best doen om maatwerk te leveren en kan me haast niet voorstellen dat een groot instituut voor alle disciplines een verbetering is. Ik ben wel voor een flinke mate van landelijke regie over het cultuurbeleid, onder meer om te voorkomen dat het opkomend regionalisme verder doorzet.
Blikveld
Ons blikveld is met de decennia steeds beperkter geworden: internationale uitwisseling bijvoorbeeld is op de reguliere theaterpodia nauwelijks nog aan de orde. Je moet daarom niet willen dat het gehele cultuurbeleid zich op de eigen regio richt, maar hogere doelen kunnen stellen die het overstijgende belang van iedere Nederlander dienen. Denk aan het creëren van gelijke kansen, toegankelijkheid, het aanbod van kunstvakonderwijs, ruimte voor experiment en talentontwikkeling.
De basisgedachte van die centrale regie is wat mij betreft dat iedere inwoner van ons land recht heeft op kunst en op gelijke mogelijkheden om zichzelf creatief te ontwikkelen.
Ook ben ik voor het verplichten van matching van gelden: wie geld van het Rijk krijgt, legt daar als lokale overheid een vastgesteld bedrag bij. De taakverdeling tussen Provincie, Rijk en Gemeente wettelijk vastleggen, vind ik net als Melle een goede zaak. En ja inderdaad, de toenemende bureaucratie en technocratisering zijn zorgwekkend. Het papierwerk moet worden teruggedrongen, aanvraagprocedures sterk worden vereenvoudigd. We slaan te zeer door in onze verantwoordingsplicht.
Maar een sterk afnemend en vergrijzend publiek? Dat ben ik niet met hem eens. Niet zozeer het publiek vergrijst: ons land vergrijst. Het is bovendien maar net naar welk publiek je kijkt. Er zijn talloze alternatieve circuits buiten de gevestigde podia. De kunstensector is onder invloed van de sociale media in grote mate getransformeerd en gedemocratiseerd. Je hebt als maker de reguliere kanalen en podia niet meer nodig om een groot publiek te bereiken voor je kunst. ‘Door digitalisering en hybridisering van de culturele praktijk is niet langer eenduidig vast te stellen waar die praktijken plaatsvinden’, zeggen Joris Janssens en Inez Boogaarts in de Veldtekening Internationaal Cultuurbeleid. Dus welk publiek hebben we het eigenlijk over?
Capaciteit
Daarnaast zie ik het publiek zelfs in de ‘reguliere’ zalen alleen maar groeien. In de Verkadefabriek breken wij momenteel alle records. Dat komt juist omdat er twee decennia lang is geïnvesteerd in een trouwe, vaste publieksgroep die er heel graag komt. Iedere inspanning die geleverd wordt om nieuw publiek uit specifieke doelgroepen te werven levert meer publiek op. We moeten daarnaast niet vergeten dat er een enorm publiek is, dat de theaters nog niet weten te bereiken. Er is geen gebrek aan publiek: er is een gebrek aan capaciteit en tijd om al die verschillende publieksgroepen op hun eigen manier te kunnen benaderen. Je kunt nog zoveel adviesbureau’s en adviseurs inhuren om je kennis te vergroten: als je de capacitijd niet hebt om al die mooie adviezen uit te voeren, dan heeft dat weinig zin.
Natuurlijk is er ‘aantoonbaar minder publiek in de regio’ wanneer je kijkt naar absolute getallen. Maar het publiekspotentieel buiten de randstad is gigantisch. Het is een grote vergissing om te denken dat men in de regio andere interesses heeft dan elders, of beter gezegd: andere behoeftes. Dat soort gedachten dragen alleen maar bij aan polarisatie. Zeker, er zijn lokale voorkeuren die je vooral moet koesteren, maar de behoefte aan inspiratie is universeel. Het publiek heeft een natuurlijke nieuwsgierigheid die veel verder reikt dan het mainstream aanbod alleen. De kern van de zaak is: wat je niet aanbiedt daar kan men ook niet voor kiezen. Daarmee doe je het publiek ernstig tekort. Verhalen over ‘geen vraag’ leiden op termijn alleen maar tot sluiting van zalen of het ombouwen van theaters tot commerciële feesttenten. We moeten uit die groef en dat soort ideeën vooral niet voeden, omdat ze eenvoudigweg niet waar zijn.
Ecosysteem
Waar ik het verder niet mee eens ben is Melle’s bewering dat NL al een zeer goede en gespreide regionale infrastructuur heeft. Hij noemt Arnhem als voorbeeld van een goed voorziene stad buiten de Randstad. Maar dat is Arnhem. Zo kun je nog een aantal middelgrote steden noemen, maar dat wil volstrekt niet zeggen dat de culturele infrastructuur in onze steden daadwerkelijk op orde is. Een culturele infrastructuur hebben betekent nog niet dat deze per se logisch en compleet is. Verre van, zou ik denken.
Nee, het heeft geen enkele zin om de topinstellingen buiten de 4 grootste steden te huisvesten. Maar voor een gezond en fair ecosysteem met gelijke kansen is het van belang dat mogelijkheden tot talentontwikkeling en kunstpresentatie evenredig over het land verspreid zijn. Bij een gezond regionaal ecosysteem horen cultuureducatie, toegankelijkheid, ruimte voor onderzoek en experiment, productie- en presentatiemogelijkheden voor jong talent en midcareers en vertoning van liefst internationale topkunst. Daar zijn we nog lang niet. Het verschil tussen regio en randstad is wat dat betreft veel te groot en dat voedt de ongelijkheid.
Het zwakst vindt Melle de financiering van de voorgestelde wijzigingen. Volgens de Raad moet er 200 miljoen bij. De kans dat dat gebeurt is miniem, stelt Melle. ‘Dus als de Raad, bij gelijkblijvend budget, niet durft te kiezen voor het subsidiëren van de nieuwe en populaire cultuur, zonder te snijden in het bestaande, dan is zo’n advies geen knip voor de neus waard’.
Gezonde basis
De vraag of de Raad durft te kiezen of niet, is momenteel echter helemaal niet aan de orde. Het zou bizar zijn om nu al van de Raad te vragen om in het eigen vlees te snijden terwijl we het nog moeten hebben over een gezonde basis, ongeacht de politieke wind die er nu waait. Kijk naar de basisinfrastructuur (BIS). Dat noem ik geen gezonde basis: er moet altijd extern geld bij om gestelde doelen van de instellingen te kunnen verwezenlijken.
We moeten het lef hebben om een hoger ideaal te dienen, nog ambitieuzer te zijn en van onze cultuurgebouwen huizen te maken van kunst, wetenschap, dialoog en persoonlijke ontwikkeling. Misschien moeten we overwegen om onderscheid te maken tussen landelijke gesteunde kunstencentra in iedere provincie en door lokale overheden gedragen cultuurcentra in alle steden met een breed aanbod aan cultuur, cursussen etc. zoals dat bij onze Zuiderburen de praktijk is.
In een land waar we voor iedereen dezelfde kansen willen creëren, heeft ieder kind recht op een bibliotheek en toegang tot kunstgebouwen en levende kunst en cultuur binnen 20 km van zijn of haar woonplaats. Heeft iedere jongere van 18 jaar heeft een vrij te besteden kunsttegoed van 500 euro op zijn of haar CJP kaart staan. Wordt internationale uitwisseling en programmering op lokaal niveau gestimuleerd en beloond. Besteden omroepen tenminste 20 % van hun zendtijd aan kunst en cultuur. Is kunsteducatie verplicht op alle scholen in alle jaarlagen. Hebben kinderen en jongeren uit kansarme gezinnen recht op gratis kunstonderwijs, muziek- en theaterlessen, binnen en buiten schoolverband. Is training en scholing is voor iedere werkende in de culturele sector beschikbaar, is fair pay de norm, net als een afdoende pensioenvoorziening. En, last-but-not least: creëren we voldoende capaciteit om al die prachtige doelen te verwezenlijken. Laten we het daar over hebben, voor we ons nu al neerleggen bij het mogelijke doemscenario van een ongewenste toekomst.
Noem me naïef maar ik blijf graag nog even knokken voor het ideale plaatje. Toch blij dat Melle die motivatie altijd weer weet aan te wakkeren.
