‘Crisis stimuleert kunst in Athene’, kopte De Volkskrant afgelopen vrijdag boven een artikel van correspondent Sarah Venema die vanuit Athene weet te melden dat de crisis goed lijkt voor de creativiteit. ‘Athene is een beetje als Berlijn’, citeert ze Poka Yio, een van de directeuren van de Atheense Biënnale voor hedendaagse kunst. Kunst in de Griekse hoofdstad floreert als nooit tevoren, ondanks het feit dat er nauwelijks geld is… Ik ken politici die hun vingers aflikken bij dergelijke juichende berichten, die toch op zijn minst wat misleidend zijn.
Want wie een paar alinea’s verder leest, begrijpt dat de kunstenaars die Athene momenteel aan een florerend kunstklimaat helpen, zelden meer dan 800 euro per maand verdienen en dat bijvoorbeeld ouders of buitenlandse fondsen financieel bijspringen. Athene is voor kunstenaars, net als Berlijn, vooral aantrekkelijk omdat de prijzen voor levensonderhoud en huur er momenteel bijzonder laag zijn. In leegstaande winkels en oude werkplaatsen kunnen voor weinig geld tentoonstellingen en presentaties georganiseerd worden, terwijl noodlijdende festivals de deuren vaker open zetten voor lokaal aanstormend talent. En… ‘De kwaliteit is echt goed’, zegt een kunstenares opgetogen.
Dat laatste waag ik te betwijfelen. Ik ben namelijk al een jaar of twintig een groot liefhebber van de meest obscure festivals. Ik bezocht ze in steden als Londen, Boedapest, Pisa, Praag, Berlijn, Galway, Dublin, Kopenhagen, Vilnius en Glasgow. Ik bezocht geweldige festivals die zo armlastig zijn dat je er je blikje bier van de Aldi gratis mocht pakken, omdat dat in feite goedkoper was dan het inhuren van barpersoneel.
Festivals in de absolute catacomben van de kunst fascineren me mateloos. Omdat je er dingen ziet die soms mind blowing, totaal van de pot gerukt, extreem, vernieuwend en baanbrekend zijn. Soms fantastisch, maar vaker tenenkrommend. Omdat het een soort bonte vrijmarkt is waar iedereen met of zonder talent en met of zonder kunstvakopleiding zijn of haar kansen waagt. Het aanbod in de Europese underground scene is, net als in Athene nu, gigantisch en vanzelfsprekend zit daar af en toe ook beregoed aanbod tussen. Tegenover dus heul veul slechte kunst. Is dat erg? Nee absoluut niet! Maar laat het de Arno Rutte’s van deze wereld niet op verkeerde gedachten brengen.
Die kunsten scène in Athene waar De Volkskrant zo blijmoedig melding van maakt, bestond namelijk lang voor deze crisis ook al. Misschien even niet in Athene, maar toch zeker op talloze plekken in de wereld, al langer dan tenminste een jaar of honderd. Als je dat ook in zeg, Amsterdam wilt zul je de vierkante meter prijzen van het vastgoed om te beginnen toch echt heel dramatisch moeten verlagen. Laat staan die kosten voor dat kopje koffie op de hoek. En dan nog. Dat gaat niet de correcte, vraaggerichte kunst opleveren die onze bewindsvoerders zo graag zien: deze kunst is namelijk volkomen bevrijd en laat zich aan kunstbeleid helemaal niets gelegen liggen. Het is een scene die er altijd al was en er altijd zal zijn. Crisis of niet. Crisis is op zichzelf nooit een stimulans voor kunst geweest.
On-Nederlands goed
Veel liever had ik een heel andere kop op pagina 3 van De Volkskrant gezien. Waarom het zo enorm goed gaat met de Nederlandse popmuziek bijvoorbeeld. Over de laatste editie van Eurosonic Noorderslag twitterde muziekjournalist Eric Nederkoorn al om half vier in de ochtend over ‘een bizar hoog niveau’. En zo was het ook. Op Eurosonic Noorderslag vertonen muzikanten van amper 19, 20 of 23 jaar kunsten waar je de spreekwoordelijke bek van open valt. ‘Hoe komt dat?’, vroeg ook de NTR zich af in de muziekdocumentaire ‘On-Nederlands goed’. Professionals op het festival fluisterden het me al in: de investering in de pop- en rockacademies begint zich nu echt uit te betalen. Maar ook: ‘De Nederlandse popscene is steeds professioneler geworden’, wist Lowlands directeur Eric van Eerdenburg de NTR te melden, ‘na 30 jaar gekloot in de marge’. In een land met veel professionele, goed uitgeruste podia, goede clubs en dito festivals zijn voor muzikanten veel noodzakelijke vlieguren te maken. En dat is aan alles te zien. Dat hoogtij voor de pop heeft helemaal niets met crisis te maken, maar alles met een consequente investering in talent en culturele infrastructuur. Het is zo eenvoudig uit te leggen, maar het wordt vaak moedwillig zo dramatisch slecht begrepen.