Niet zo lang geleden zat ik aan tafel met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. Hier zaten Retail, horeca, de congressenbranche, de hotels en de culturele sector bij elkaar. Wat me verbaasde was de pittige wijze waarop men elkaar in korte discussies verbaal te lijf ging. Hier werden duidelijke zaken gedaan, zonder afleidende aandacht voor eventuele gevoeligheden. De ‘wat heb ik aan jou’-houding op de netwerkborrel achteraf gaf me om eerlijk te zijn een wat ongemakkelijk gevoel. Maar ook het dedain waarmee er in vluchtige bijzinnen over de culturele sector werd gesproken maakte dat ik me steeds wat meer opgelaten voelde. Theaters bleken vooral te worden gezien als ‘gesubsidieerde horeca’, wat ze natuurlijk beter zouden kunnen overlaten aan ‘echte’ ondernemers.
Het bedrijfsleven heeft op een of andere manier wel vaker het idee dat het er wel even schouwburgje ‘bij kan doen’. Op dat idee hebben we het bedrijfsleven helaas zelf gebracht. Natuurlijk: de suggestie van onze Minister-President en zijn kornuiten dat de culturele sector geen verstand van geld verdienen heeft, heeft ook niet echt geholpen.
Maar laten we eerlijk zijn: in de Raden van Toezicht en besturen van de culturele instellingen moesten en zouden vertegenwoordigers van het bedrijfsleven zitting krijgen, in de hoop dat hiermee meer geld of op zijn minst goede sponsorcontacten zouden worden binnen gehaald. Dat is helaas niet meegevallen: mij zijn vrijwel geen gevallen bekend van bestuursleden die geld hebben opgeleverd. En, anders dan in Amerika, betaal je hier geen inschrijfgeld voor je bestuursfunctie. Wel ken ik mensen uit het bedrijfsleven die het hazenpad kozen zodra de afrekening een onverwacht groot tekort vertoonde of als er anderszins een lijk uit de kast viel. Alles voor de kunst maar een financieel problematisch nalatenschap hebben de meeste bestuurders toch maar liever niet op hun cv staan.
Ondertussen zit de kunstensector met de gebakken peren en worden al die Raden van Toezicht en besturen van kunstinstellingen al een aantal jaren bezet door mensen die niet doen wat er oorspronkelijk van ze verwacht werd en bovendien niet weten waar ze het over hebben. Ik maak mij sterk dat ik als vertegenwoordiger van de kunstensector weinig kans maak in het bestuur van, zeg de Rabobank. Andersom geven wij de mensen die volstrekt niet bekend zijn met de werking van het kunstenveld de allerbelangrijkste posities. Die vervolgens weer andere mensen posities geven die er ook geen verstand van hebben.
Daarmee is er steeds minder ruimte gekomen voor creatieve, uitgesproken geesten en steeds meer voor de middelmaat en zo u wilt, het ‘rendementsdenken’. Dat bedrijfsleven moet de Raden van Toezicht en besturen maar weer uit. Het rendement is namelijk te laag. Iedere ondernemer begrijpt dat.
Wat niet wil zeggen dat bedrijfsleven en culturele sector niet kunnen samenwerken. Dat kan namelijk heel goed. Zolang er sprake is van wederzijdse inspiratie en je voor beide partijen een ‘win-win’ situatie creëert valt er met het bedrijfsleven heel erg goed te praten. En, zo weet ik nu, je hoeft elkaar geen mietje te noemen. Wel zo gemakkelijk.
En nee, ik beweer niet dat er geen idealistische ondernemers of ondernemende idealisten bestaan of dat de een beter onderneemt dan de ander, maar een ding werd mij die middag duidelijk. Dat het bedrijfsleven uiteindelijk in essentie wordt gedreven door de poen en de kunstensector door een ideaal. Dat zal voor eeuwig het verschil in ondernemerschap bepalen.
Één reactie
Reacties zijn gesloten.