Research mag niet het eindproduct zijn

Eigenlijk zou de kustensector weer eens de straat op moeten. En dan niet voor een beschaafde mars tegen draconische bezuinigingen maar voor een massale demonstratie omwille van betere arbeidsomstandigheden in de kunsten. Een pensioenregeling op z’n minst, voor die 56 % aan freelancers die de sector momenteel draaiende houden. Of om een beetje meer structurele support en niet de 10 miljoen die er nu mogelijk bij gekrabbeld wordt nadat er eerst ruim 200 miljoen is bezuinigd. Zei Alexander Rinnooy Kan bij de inleiding bij Kunsthart in Carré onlangs niet dat ‘de Nederlandse overheid drie keer niks besteedt aan kunst en cultuur?’. Redenen genoeg voor een langdurige kunststaking. Of een wekenlange bezetting van een fraaie Stadsschouwburg.

Maar voor Melle Daamen zich in zijn laatste maanden in het Amsterdamse nog zorgen gaat maken over een ouderwets Mokumse krakersactie: zo ver zal het niet komen. Allereerst werken mensen in de kunstensector veel liever dan dat ze staken, is het lastig deuren sluiten met publieke middelen en heeft niet iedereen in de kunsten het even moeilijk. Want laten we eerlijk zijn: er zijn nog mensen in de culturele sector die wel normaal of soms zelfs gewoon goed verdienen, al geldt dat bijvoorbeeld niet voor de gemiddelde Nederlandse acteur. Het is bovendien niet zo dat een nieuwe generatie directeuren en leiders genoegen neemt met bijvoorbeeld de helft van het salaris van hun inmiddels bijna gepensioneerde voorgangers, om de andere helft vervolgens ruimhartig over jonge makers te verdelen. Ik bedoel maar. Waarom zou men ook?

Feit is dat de kunstensector steeds meer verdeeld raakt in instellingen en makers met geld enerzijds en zonder geld anderzijds. De eerste groep hoor je weinig in het protest, alles daaronder vanzelfsprekend het meest. Het is voor Nederland een redelijk nieuw verschijnsel, dat grote verschil tussen top en marge. Of zoals mijn Australische collega Vallejo Gantner in 2005 nog met oprechte verbazing vroeg: ‘Maar er bestaat toch helemaal geen fringe (marge) in Nederland?’.

Johan Simons riep enkele jaren geleden al dat er in Nederland een fijnmazig systeem kapot is gemaakt. En hij kan het weten want nergens is het gat tussen de gevestigde orde en de vrije subcultuur zo pijnlijk duidelijk als in Duitsland. Duitsland is een bijzonder ‘rijk’ theaterland met prachtige stadsgezelschappen met eigen, florerende theaters, maar wie rondkijkt in de Freie Szene in bijvoorbeeld Berlijn, ziet overwegend armoedige theatergebouwen met een charmante, zeg op zijn best ‘industriële’ vormgeving. De voorstellingen die ik er twee weken terug zag waren zo ruw, door nood gedwongen te goedkoop geproduceerd en onaf dat ik me de treinreis naar Berlijn had kunnen besparen.

In Kopenhagen was het afgelopen weekend al niet anders. ‘Het modewoord bij theatermakers uit de Deense frie scene is momenteel research. Het vervelende is alleen dat het vooral bij dat onderzoek blijft’, vertelde een Deense collega. Opvallend was dat het leek of de makers die ik aan het werk zag, niet echt een idee leken te hebben van wat er momenteel elders in de wereld gemaakt wordt. ‘Er wordt hier in Kopenhagen te veel naar de eigen navel gestaard’, bevestigde een andere collega die indruk.

Wat echter grote indruk op me maakte was de repetitie van de 50 jarige choreograaf Jens Bjerregaard die samen met ballerina Diana Cuni Mancini en de Nederlandse danseres Wubkje Kuindersma op de eerste verdieping van de Dansehallerne aan het werk was. Bjerregaard maakte er een stuk over de ouder wordende kunstenaar. De 41 jarige voormalig soliste Diana heeft tot voor kort haar hele leven bij het Koninklijk Ballet van Denemarken gewerkt. Het was voor het eerst sinds 6 jarige leeftijd dat ze in een ander gebouw repeteerde dan waar ze feitelijk in was opgegroeid. Tientallen jaren trainen in een professionele omgeving, levenslange toewijding en vakmanschap. Dat was te zien. Het ontroerde hevig.

Stating the obvious: training en research zijn essentieel om tot een geslaagd artistiek product te komen. Maar als research door nood gedwongen het eindproduct is, is er iets goed mis. We weten dat podiumkunst gebaat is bij een omgeving waarin het zich op weg naar een al dan niet ‘verkoopbaar’ product rustig kan ontwikkelen, naar believen onder begeleiding van anderen. Dat kunnen gelijkgestemde makers zijn, ervaren makers, kunstenaars uit andere disciplines, internationale gastdocenten; u roept maar. Een omgeving waar je kunt leren en werken, waar mensen rondlopen die je voorstelling kunnen verkopen of productioneel ondersteunen. Waar ’s avonds ook nog eens voorstellingen van anderen te zien zijn. Waar je collega’s ontmoet en aan het werk ziet.

Die plekken heetten in Nederland productiehuizen. Een formidabel concept dat veel van de genoemde uitdagingen ondervangt, dat plotseling in de basisinfrastructuur kwam en even snel weer werd afgevoerd. Terugkijkend vind ik dat de ‘oude productiehuizen’, ook het Huis waar ik zelf ooit verantwoordelijk voor was, zich onvoldoende kweten van hun taak en destijds te zeer een eigenstandige artistieke koers met een te gesloten groep ‘eigen’ huismakers voeren. Maar als model voor, liefst niet-leeftijdsgebonden talentontwikkeling is een ‘open’, aan de maker dienstbaar productiehuis met een eigen, multidisciplinaire zaal nog altijd ideaal. Nu er van de oorspronkelijk 21 productiehuizen nog maar geld is voor 3, is het dan ook van belang dat we op zoek gaan naar alternatieve modellen. Want het hoge niveau dat het Nederlandse theater bereikt heeft staat steeds meer onder druk naarmate het Darwinistische model meer grip op de kunstpraktijk krijgt.

Meer nog dan nu al gebeurt, zullen instellingen die nog wel gezonde ondersteuning ontvangen, moeten bekijken hoe ze het gat tussen de gevestigde orde en de marge kunnen verkleinen, door bijvoorbeeld kennis, ruimte en faciliteiten beschikbaar te stellen. Ik vind het niet raar wanneer theaterzalen bezien in hoeverre niet-gebruikte ruimten aan theatermakers beschikbaar kunnen worden gesteld, net als oude apparatuur, onbezette stoelen in de zaal of wanneer afdelingen uren inplannen voor gratis kennisdeling. Toegegeven, het is verre van ideaal en het verhoogt de werkdruk nog weer eens een keer, maar het is beter dan toe te staan dat de marge nog meer marginaliseert.

Toch kan het zoveel mooier, verzucht ik maar weer eens. De Toneelschuur en de Verkadefabriek, beiden onder druk, zijn (of moet ik zeggen: waren) voorbeeldstellend in binnen- en buitenland. De Dansehallerne in Kopenhagen was ook zo’n, bijna ideaal gebouw. Opleiding, internationale danswerkplaats en theater ineen. Was. Want het sluit een dezer dagen haar deuren. Eigenaar Carlsberg beloofde er een culturele bestemming aan te geven maar komt die belofte niet na. Nu na jarenlang wachten het metrostation om de hoek eindelijk geopend is, komen er luxe appartementen in de voormalige bierfabriek. Waar men nooit weet zal hebben van Diana Cuni Mancini die er ooit danste op Liszt en Velvet Underground.