De theatersector op klompen

In het vliegtuig onderweg naar Dublin ontmoette ik een dorpsgenoot van impresario Jacques Senf uit Maasland. Zodoende kwamen we te praten over Het Theater. Na een poosje viel de man stil. Hij keek een tijdje zwijgend voor zich uit voor hij zich tot mij wendde en zei: ‘Ik ben nu 56 maar ik ben nog nooit in het theater of in het Rijksmuseum geweest. Ik ben er gewoon nog niet aan toe gekomen. En eigenlijk vind ik dat best erg’.

Ah! Potentieel publiek! denk ik dan. Want ik mag misschien geen Jacques Senf zijn; cultureel ondernemer ben ik wel. Jammer dat ik niet een kortingsbon voor het een of ander uit mijn binnenzak wist te toveren, zoals de circusmensen in ons dorp dat vroeger deden. Want er kon geen circus in het dorp komen of ik meldde me aan om mee te bouwen aan de tent. Waarvoor ik dan een kortingsbon kreeg.

(Nu geven kortingsbonnen in het circus niet werkelijk korting: de kortingsprijs is in feite de prijs die men normaal zou rekenen, maar toch voelt het als een sympathiek gebaar).

Ontmoetingen als deze drukken mij altijd met de neus op het feit dat veruit de meeste mensen niet met Het Theater bezig zijn. Ze komen er gewoon niet aan toe. Je zou kunnen denken dat mensen zich heel erg druk maken over kunst, in negatieve of positieve zin, maar het merendeel van het publiek heeft wel wat anders aan het hoofd. Dat wil gewoon een leuke avond en dat moeten wij voor ze regelen. Mijn ouders in Groningen zijn altijd een uitstekende graadmeter. Zaken waar ik mij nog wel eens druk over maak ontgaan hun volledig. Bezuinigingen op kunst? Oh ja, dat is vervelend. Kom maar bij ons in het dorp werken, zeggen ze dan. Daar mag wel weer eens wat leuks gebeuren.

Dat is het nadeel van social media. Je denkt al gauw dat je het centrum van de wereld bent. Daar zorgt Mark Zuckerberg wel voor. Kleine dingen krijgen mythische proporties. Zo moet ik nog vaak denken aan de Mars der Beschaving. Dat zou talloze mensen geërgerd hebben. Hoon was ‘ons’ deel. Nou zo was het helemaal niet. De bewoners langs de route van Rotterdam naar Den Haag stonden buitengewoon vrolijk naar de protesterende kunstenmakers te zwaaien. Gezellig. Ze vonden het maar wat knap, zo’n eind lopen. Zo laat op de avond ook.

Meedogenloze gedrevenheid

Af en toe met je beide benen op de grond gezet worden kan helemaal geen kwaad. De theatersector is een kleine, opgewonden industrie vol hevige emoties. Dat is tegelijk de kracht en de zwakte van de sector en een van de voornaamste redenen dat ik al jaren niet meer op facebook zit. Ik hou erg van mijn bezielde, inspirerende, mopperende, cynische, verongelijkte, woeste en stronteigenwijze extended family en ik zal niet ontkennen dat sommige van deze eigenschappen mijzelf eveneens niet vreemd zijn: maar ik zie ook een groot nadeel in zoveel meedogenloze gedrevenheid. Namelijk dat je wordt meegesleept in de kolkende maalstroom van je eigen emotionele gedachtewereld en je o zo broodnodige bakens verliest.

We reageren binnen ons eigen wereldje bijna op alles direct en overdreven emotioneel. Dat is het geweeklaag waar Bas Heijne het over had in zijn Staat van het Theater. Je drukt op een knop je weet wie er gaat gillen. Het gedrag is reactief en voorspelbaar. En niet zelden te zeer gericht op de eigen kleine werkelijkheid. We spreken onderling een jargon dat zo sterk is dat zelfs mijn eigen dochter me niet begrijpt als ik met een collega aan de telefoon hang.

Daarmee heeft de kunst zich een dankbaar slachtoffer van de neo-liberalen gemaakt; de Lopakhins van deze wereld, om met Heijne te spreken.

Ergo: de kunstensector zit niet zelf aan het stuur maar laat zich besturen of op zijn minst de les lezen door onbevoegde rijinstructeurs.

Want hoe ontluisterend het ook mag zijn: net als het publiek is ook de politiek nauwelijks met kunst bezig. Ze zijn simpelweg echt niet op de hoogte. Het beleid: dat moeten wij voor ze bedenken. Niet andersom. Onrust, ontevreden kiezers, ja, daar houden politici niet van. Zodra wij ze vertellen dat de sector met 25 miljoen gered is en dat maar vaak genoeg herhalen, is er iets concreets waarmee men aan de slag kan. Zo plat is het. Als politici 10 miljoen hebben ‘geregeld’ zijn ze er heilig van overtuigd dat ze iets goeds gedaan hebben. Oh? Toch niet? Is er NOG meer nodig?

Bij zijn feestelijke afscheid als Hoofd Cultuur van de Gemeente Amsterdam kwam er een onverwachte waarschuwing van Max van Engen aan het adres van de culturele sector: ‘Wees geen Rupsje Nooitgenoeg’. We stonden er destijds wat bedremmeld bij en hoorden het aan, het gratis glaasje wijn bevend in de hand. Er was net 200 miljoen op de culturele sector bezuinigd. Maar toch. Ook recentelijk hield ook Alexander Pechtold ‘de sector’ nog voor dat men niet altijd zo verschrikkelijk moet klagen.

We zouden niet durven. Zeker niet nu er 10 miljoen bij is gekomen om de schade van Zijlstra een heel klein beetje te repareren. We zijn blij natuurlijk. En dankbaar. En ofschoon ik mij afvraag of bij soortgelijke bezuinigingen in andere sectoren de treinen niet allang weken plat hadden gelegen, politieauto’s de marathon van Rotterdam niet hadden geblokkeerd of de vuilnis niet metershoog in onze straten was opgestapeld, buigen wij nu deemoedig het hoofd. Want zijn we niet allemaal opgegroeid met het mantra: ‘je kunt ook in een fabriek gaan werken?’.

Ondertussen bevechten we elkaar om toegekende subsidies als ratten in een ton. Steeds weer duiken er nieuwe thema’s op die afleiden van het grotere doel: Kunst wordt te zeer instrumenteel ingezet! (Hoezo wordt? Rustig, rustig. Je KUNT kunst instrumenteel  inzetten, ALS je dat wilt. Het is een mogelijkheid, niet een verplichting). Kunst verliest haar autonomie! (Nee hoor, helemaal niet. Maar verwacht geen volle zalen als je autonome kunst maakt. Bovendien; wat is autonome kunst?). We maken ons ongelooflijk druk maar steeds meer wordt het een achterhoedegevecht voor de gekwelde enkelen.

Rust, reinheid, regelmaat

Ik dacht niet dat ik het ooit zou zeggen maar wat de theatersector nu nodig heeft is: rust, reinheid en regelmaat. Ok, vergeet de reinheid. Maar toch. Je kunt gezelschappen opheffen, alle acteurs in vaste dienst ontslaan, de wildste projecten verzinnen om je autonomie te bewijzen en veilig te stellen maar daarmee raak je steeds meer vervreemd van de behoefte van het publiek dat nu eenmaal een heel ander tempo heeft en misschien hooguit drie keer per jaar over theater nadenkt. Je kunt ‘de maker’ centraal willen stellen, maar ‘het publiek’ begrijp echt niet wat je daar mee bedoelt. Een acteur, die kennen ze. En het liefste ‘hun’ acteur. Waarmee ze na afloop van de voorstelling misschien wel eens een glas heffen. Maar het liefst hoort men waar de voorstelling over gaat. En of het een beetje leuk is.

De schouwburgdirecteur is hun gastheer en gids. Het gezicht bij de deur, het aanspreekpunt in de kleedkamer. Hij of zij vertelt het publiek wat de moeite waard is om te gaan zien, hoe we een voorstelling kunnen duiden, de artiesten hoeveel mensen er die avond worden verwacht. De schouwburg hoort het hart van de stad te zijn, waar het geld ten dienste staat van het product en niet andersom. Waar het aanbod herkenbaar is (huisgezelschappen!), waar de gastvrijheid top is geregeld en de programmering een ijzeren regelmaat kent. Dinsdag cabaret, woensdag mime, donderdag dans, vrijdag en zaterdag toneel en jeugdvoorstellingen op de zondag. Kunst EN Cultuur. Gewoon naast elkaar. En vooral ook dat onderscheid durven maken. En een leuke kerstproductie in december.

Het zijn de simpele basisuitgangspunten, de bakens van ons werk, die we weer moeten koesteren. Het ambacht moet terug. Het fundament onder een krakend bouwwerk worden hersteld. Eenvoud moet daarbij het principe zijn. Om te beginnen met de wijze waarop we subsidies toekennen. Ik zal de eerste zijn om voor een avontuurlijk theaterlandschap te pleiten, voor schouwburgen als festivals en voor festivals als achtbanen. Maar wel gesteund op een degelijke ondergrond. Dat saaie fundament is essentieel voor een gezond en bruisend theaterlandschap. Je kunt daarna altijd nog als een losgeslagen kunstcowboy over de kale prairie galopperen, mocht je dat per se ambiëren.

In Dublin is inmiddels bijna geen structurele subsidie meer te krijgen. Voor ieder project moet  opnieuw worden aangevraagd. Ook in andere Europese landen blijven theaterprojecten steeds vaker noodgedwongen hangen in de fase van research. Research dat ontegenzeggelijk een doel dient maar waar de meneer uit Maasland toevallig geen enkele boodschap aan heeft.

De Europese podiumkunsten bevinden zich al een paar jaren in een neerwaartse spiraal. Het marktdenken vernietigt de unieke kracht van de Europese kunsten dat kon floreren omdat zij door de macht op waarde werd geschat. Het antwoord op drieste bezuinigingen moet evenwel niet nog driester zijn. In de eerste jaren van politieke bezuinigingsdrift waren we geneigd om koste wat kost te willen overleven met de wildste plannen. De onzinnigste verdienmodellen passeerden de revue. We hebben elkaar gek gemaakt met de gedachte dat dat kon; geld verdienen waar we dat in de decennia ervoor blijkbaar niet wisten aan te boren. En onszelf wijs gemaakt dat als dat niet lukt, dat het onverbiddelijke gevolg is van ons eigen falen.

Alles moest anders. We vonden dat zelf ook. Allemaal mee in de hype van transitie! Als marionetten aan de draadjes van Lopakhin zijn we gaan dansen. De gekste bokkesprongen. Ik ben er niet meer zo zeker van dat dat moet. Ik geloof dat we eerst terug moeten naar een basis van degelijkheid voor we weer vooruit kunnen. Enige Groningse nuchterheid zou nu goed zijn. Een theatersector op klompen, waarin het boerenverstand regeert. Weg uit het moeras, terug in de klei.

klompen