In het NRC van zaterdag 9 mei deed kunstcriticus Lucette ter Borg een oproep aan de bestuurders van de culturele sector: ‘Hoe mooi zou het zijn als een zwaar gesubsidieerde directeur van een fonds, een museum, een muziek- en theatergezelschap, een gebaar zou maken naar de makers om zich heen? Sta een deel van je topsalaris af, ondersteun er de noodlijdende sector mee die jij representeert, en waar jij omgekeerd door wordt gerepresenteerd. (…) Doe het vooral omdat je iets wilt doen aan de onrechtvaardige verdeling van pijn in jouw sector, omdat je het gevaar van afbraak van de sector waar jij voor staat wilt helpen keren. Tijdens en na die vloedgolf’.
Een mooie gedachte, maar het gaat niet gebeuren. In 2017 stelde ik een beetje plagerig in mijn blog over Fair Practice: ‘Is het raar om van een zwaar betaalde directeur in de culturele sector met een jaarsalaris boven de zeg, 100.000 euro te vragen om 10 procent van zijn of haar taken (en honorarium) af te staan, zodat een freelancer er weer een klus bij heeft?’.
Ik vind dat nog steeds niet raar, maar we moeten wel realistisch blijven. De menselijke natuur staat zoveel generositeit in de regel niet toe, het begrip Fair Practice staat sinds de uitbraak van corona even in de koelkast en bovendien: laten we vooral niet de indruk wekken dat het aantal topsalarissen in de culturele sector heel erg groot is. De hoeveelheid mensen die meer dan een ton per jaar verdienen is een percentage waar men in het bedrijfsleven onder normale omstandigheden alleen maar over kan grinniken.
Sleutelbegrip
Neemt niet weg dat de ongelijkheid binnen de culturele sector groot, groeiende en inderdaad zoals ter Borg stelt, onrechtvaardig is. Een maximale termijn aan topposities stellen zoals dat in Duitsland gebruikelijk is zou alvast wat helpen en een brede discussie over het verschil in inkomens moet absoluut nodig worden gevoerd. De oplossing zit hem echter niet per se in het nivelleren van de hogere inkomens maar vooraleerst in het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden van degenen die nu, meestal als zelfstandige zonder pensioen, de sector voor het overgrote deel draaiende houden.
Daarnaast is ‘delen’ voor de komende decennia het sleutelbegrip, wat mij betreft. Zeker, ik ken veel instellingen die ruimhartig hun middelen delen. Zonder de steun van het Internationale Theater Amsterdam en de medewerking van tal van theaters in onze hoofdstad zouden het Nederlands Theater Festival en de Amsterdam Fringe niet eens kunnen bestaan. Om nog maar te zwijgen over de tomeloze inzet van de gezelschappen en artiesten. Toch zal ‘delen’ voor ieder van ons een vaste gewoonte moeten worden, wil de culturele sector in de toekomst overeind blijven.
Gulhartigheid
Paradoxaal genoeg hebben de bezuinigingen de gulhartigheid binnen de culturele sector aanvankelijk juist tegengewerkt. De eerste reflex na ‘het snoeien om te bloeien’ door Rutte 1 was om de rekening bij de collega’s te leggen. Het onderling zaken doen verhardde merkbaar. Het omhooggooien van de ‘culturele tarieven’ was immers de gemakkelijkste quick win. Dat is echter in het tijdperk van algehele versobering dat ons te wachten staat niet langer reëel. De culturele sector zal voortaan als een Robin Hood moeten delen met de minder bedeelden en de rekening daar moeten sturen waar het geld nog zit.
Delen hoeft niet ten koste van je eigen salaris te gaan, zeg ik maar ter geruststelling van de bestuurders die na het lezen van ter Borg met rode wangen naar hun salarisstrookje staren. Er valt door ieder van ons bijzonder veel te delen zonder dat het je meteen geld kost en zonder daarmee je eigen ondernemerschap te ondermijnen. Dat kan je mentale steun zijn, je kennis, je aandacht, zelfs je positie, maar ook de spullen die je niet meer gebruikt, je oude decor, de lampen in de opslag, die leegstaande ruimtes overdag in je cultuurgebouw, je data (binnen de marges van de privacywetgeving), die onbenutte ruimte in je drukwerk, de lege stoelen in je tourbus. Sorry, wat? De lege stoelen in de tourbus? Ja, natuurlijk. Waarom zou je als cabaretier, theatergezelschap of muzikant geen aanstormend talent in je voorprogramma vragen? Iedereen moet vlieguren maken. Zeker nu het aantal ‘speelbeurten’ steeds beperkter wordt.
Levenshouding
Met enige goede wil en creativiteit valt er nog veel meer te delen dan je in eerste instantie denkt. We zullen bovendien wel moeten, in de keten van onderlinge afhankelijkheid die onze sector nu eenmaal is. ‘Problemen wijzen ons de weg’, hoorde ik iemand laatst zeggen. Collectief verantwoordelijkheid nemen voor een economie gebaseerd op delen zonder winstoogmerk is een van de wegen naar een duurzame toekomst.
Gelukkig kunnen we de gedachte van het delen zo ver doorvoeren als we zelf maar willen. Er is sprake van noodzaak, maar niet van dwang. We kunnen het voorbeeld van de theatercollectieven volgen, we kunnen coöperaties beginnen, doen als de commons, gezamenlijk inkopen en gezamenlijk onze belangen behartigen. We kunnen het kapitalistische systeem als kunstensector radicaal afwijzen als zijnde suïcidaal en revanchistisch, zoals in het inspirerende artikel van Max Haiven dat Lotte van den Berg mij stuurde of we kunnen ons op persoonlijk niveau realiseren dat geven en delen zonder verwachting sterk bijdraagt aan ons eigen geluksgevoel. Delen is winnen, zondermeer.
De contouren van een nieuwe culturele sector hebben zich al een tijdje laten zien. In het ideale plaatje wordt ‘mij’ daadwerkelijk ‘wij’, top-down bottom-up, wordt individueel collectief en exclusief inclusief. In het ideale plaatje is genereus ‘delen’ een levenshouding, geen streven.
We zijn er nog lang niet maar we zijn onderweg. Het is te hopen dat de uitkomsten van het nieuwe kunstenplan niet opnieuw een bres slaan in die positieve en letterlijk broodnodige ontwikkeling.
Op naar Sleutel 4: reduceren, hergebruiken en recyclen.