De vreugde was onbeschrijfelijk, de dag dat Leeuwarden werd aangewezen als Culturele Hoofdstad van Europa 2018. De overwinning hing al een beetje in de lucht: het Friese team had zich dagenlang voorbereid op de laatste ontmoeting met de internationale jury. De presentatie in een bloedheet Felix Meritis in Amsterdam ging perfect. Aan de Westertoren wapperde vol zelfvertrouwen de Friese vlag.
De gedegen voorbereiding en authentiek idealisme, gedragen door een nieuwe generatie, beslisten het pleit overtuigend in het voordeel van de Friese hoofdstad.
Bottom-up
De plannen logen er dan ook niet om. Leeuwarden zette in op de Iepen Mienskip, de open gemeenschap, die de schouders wilde zetten onder het gezamenlijk oppakken van uitdagingen die ons allemaal aangaan. Zo behoorde en behoort de stad tot de tien armste gemeenten in het land.
Een van de uitgekiende trajecten die de Culturele Hoofdstad voor ogen stond was een veelzijdig project rond Watertechnologie: kinderen in de achterstandswijken spelenderwijs voorbereiden op een professionele toekomst binnen het thema Water, middelen beschikbaar stellen voor kleine ondernemers en start-ups in de watertechnologie en de bestaande Watercampus Leeuwarden profileren als knooppunt van de Nederlandse en Europese watertechnologiesector. Neem daar de spraakmakende elf fonteinen bij, de ultieme verbinding tussen watertechnologie en kunst, en je hebt een plan om van te… watertanden. Uiteindelijk werden alleen de fonteinen gerealiseerd, die de principes van het werken met de iepen mienskip aardig op de proef stelden.
Want behalve ‘open’ en innovatief wilde de Culturele Hoofdstad vooral bottom-up zijn. De overheden zouden bewust niet directief aansturen maar het verloop der dingen overlaten aan een onafhankelijke regieorganisatie, die weer middelen en mogelijkheden zou bieden aan tientallen producenten uit het brede culturele veld, die op hun beurt dicht op, vaak rechtstreeks vanuit de samenleving werkten. Op de eerste presentatie na de overwinning was de grote zaal van Stadsschouwburg de Harmonie afgeladen met verwachtingsvolle bewoners en ondernemers die al een aardig inkomen voor zichzelf hadden bedacht.
Inderdaad werd de geïnvesteerde 70 miljoen euro naar eigen zeggen ras door stad en provincie terugverdiend. Maar of die openheid, die maatschappelijke relevantie, die gedroomde sociale cohesie binnen de mienskip en die bottom-up benadering in Leeuwarden ook gelukt zijn, daar mag de geschiedenis over oordelen.
Verbinding of citymarketing?
Vanuit mijn betrokkenheid bij IETM, een Europese netwerkorganisatie voor de podiumkunsten, spreek ik regelmatig steden die een poging doen of hebben gedaan om Culturele Hoofdstad te worden, of dat zijn geweest. Steeds valt hierbij hetzelfde op.
Allereerst zijn de bidbooktrajecten omringd door een poule van consultants voor wie het adviseren van kandidaat-steden hun broodwinning is: ze verplaatsen zich door Europa tegen tarieven van rond de 2000 euro per dag. Met idealisme heeft dat niets te maken. Toch is het idealisme waar de internationale jury voor valt. Meestal zijn het jongeren, hemelbestormers en kunstenaars die de inhoudelijke drive bieden aan de ambities van de gekandideerde stad.
Maar zodra het bid gewonnen is beginnen de problemen. Allereerst is er een tendens om juist kleinere steden uit te roepen tot Culturele Hoofdstad, in de hoop dat deze zich vanuit een achterstandssituatie weten op te werken. De stad Lille slaagde daar in 2004 uitstekend in. Ze investeerde in duurzame projecten waar de stad nog altijd profijt van heeft, maar steeds vaker blijken de winnaars niet goed toegerust op de gigantische taak die voor hen ligt. Zo is alleen al het vergaren van de vele tientallen miljoenen die voor een European Capital of Culture (ECOC) nodig zijn een immense klus.
Bestuurders
Daarbij stappen zodra de buit binnen is de bestuurders in, om zichzelf op de borst te roffelen en verdwijnen de idealisten van het eerste uur naar het tweede plan. Dat bleek een voedingsbodem voor intern conflict in menig Europese hoofdstad. Idealen als bottom-up organiseren en sociale cohesie maken plaats voor belangenstrijd, hard spel en misplaatste arrogantie, met de duurbetaalde ECOC-adviseurs als lachende derde.
Lieven Bertels, de directeur die voortijdig bij de Friese Culturele Hoofdstad vertrok, kan daar over meepraten. In de Leeuwarder Courant verklaarde hij een jaar na zijn plotselinge vertrek: “Er gingen heel veel dingen niet goed, het is wat het is. Er waren op dat moment heel veel spanningen. Ook intern, in dat team. Als een aantal mensen zegt: zo zal het gespeeld worden, en zo een aantal andere mensen eruit werkt… Je kunt een behoorlijke lijst maken van mensen die mee aan het bidbook hebben geschreven en niet meer meedoen. Het spel wordt hier soms hard gespeeld, hè. Als mensen van me verwachtten dat ik dat ook nog kon verzoenen… Die nuance van de geschiedenis was me niet gegeven.”
Dat conflict heeft tevens te maken met de heersende opvatting over wat een Culturele Hoofdstad van Europa eigenlijk behelst. In mijn visie brengt het in het ideale geval de Europese cultuur bijeen en verbindt het Europeanen middels de viering van hoogwaardige kunst en cultuur. Maar je kunt de Capital of Culture ook zien als pure citymarketing in de hoop dat je hotels de komende vijftien jaar vol zitten. In Leeuwarden stegen de hotelprijzen tot Abu Dhabi-achtige proporties van soms 650 euro per nacht.
Zelfpromotie
Het is de vraag of zwaar inzetten op zelfpromotie en minder op verbinding zich op langere termijn uitbetaalt. Openheid kan een verheffend thema zijn, maar zonder daadwerkelijke verbinding wordt ze zelden inclusief. Dat geldt voor de meeste Europese Hoofdsteden die, soms onder druk van de eigen bevolking (‘wat kost dat allemaal wel niet’), eerder inzetten op economisch gewin dan op een duurzame toekomst in verbondenheid met de internationale gemeenschap.
De jonge, idealistische generatie met nieuwe ideeën komt onvoldoende aan het woord. Leren van elkaar, op internationaal niveau, gepaard aan investeringen in duurzame culturele en maatschappelijke projecten is ondanks mooie voornemens nauwelijks aan de orde, waardoor menig ECOC ontaardt in een volgepropt evenementenjaar.
Architecte Nynke Rixt Jukema, in het voortraject nog het grote jonge talent waarmee de Leeuwarder lobby zich nadrukkelijk profileerde, luchtte in mei 2017 haar hart bij Omroep Friesland: ”Wij hadden grote idealen toen we begonnen, maar toen er geld kwam werden mensen arrogant. De creativiteit was nul, maar als roofvogels pikten ze op de plannen. Voor de uitvoerders, de mensen die het echt moesten doen, was geen geld”.
Discussie
”Ik had van de journalistiek meer discussie verwacht over de vraag: gaan we met Culturele Hoofdstad wel de goede richting op? Kritisch naar jezelf kijken is een van de dingen in het bidbook waar Leeuwarden het mee gewonnen heeft. Wij zijn een nieuwe generatie met eigen ideeën. Wij zouden leren van andere mensen, bijvoorbeeld uit het buitenland. Maar nu is het: wij moeten doen zoals anderen. Ideeën van bovenaf worden ons opgelegd, zoals de fonteinen of de grote reuzen van Royal de Luxe uit Frankrijk. Die zijn al zo oud. Ze zijn overal al geweest en nu komen ze nog eens hierheen. Daar is Culturele Hoofdstad toch niet voor! Wat heeft dat met de kwaliteit van Fryslân te maken? Wat is de binding met onze cultuur of landschap? Culturele Hoofdstad is straks niets meer dan een festival met evenementen, waar mensen een kaartje voor kunnen kopen.”
In het beschrijven van de zwakte van het concept Culturele Hoofdstad manifesteert zich tegelijkertijd zijn potentiële kracht. Juist nu als gevolg van de coronacrisis de toekomst heruitgevonden moet worden, kan de ECOC van betekenis zijn. Maar een enkele kans is te weinig. Met alles wat er is geleerd, gun ik Leeuwarden een tweede uitverkiezing.
Ik haal mijn tentje vast van zolder.

Dit artikel verscheen in verkorte versie in de uitgave Boekman 123: Over Kunst en sociale cohesie, juni 2020.